Ik schuif een stapeltje nachtjaponnen opzij en ga op het hoge seniorenbed zitten. Met een zucht kijk ik om me heen. Vóór het eind van de week moet de flat leeg zijn. En ik heb al zoveel moeten regelen zonder te weten hoe mama het gewild zou hebben.
Nico komt de slaapkamer binnen. ‘Als ik de enige ben die werkt, zal ik dan ook maar koffie zetten?’
‘Graag. Ik ben bijna klaar met de linnenkast.’
Ik wijs met mijn hoofd naar de onderste plank waar keurige stapels nieuwe lakens en slopen liggen. ‘En dan te weten dat ze onder verstelde lakens sliep.’
Nico haalt zijn schouders op. ‘Als je de oorlog meegemaakt hebt, krijg je kennelijk vanzelf een zuinigheid die nooit meer overgaat.’
Ik zak op mijn knieën en leg de stapels linnengoed in een doos waarop met een marker L des H geschreven is. De plank lijkt leeg, maar dan zie ik tegen de achterwand een bruinleren koffertje. De koperen sloten gaan niet open. Mijn hart versnelt. Is het sleuteltje dat mama altijd aan een halskettinkje droeg, soms hiervan? Misschien zit er wel een dagboek in! Meteen zie ik mama’s afwijzende ogen. ‘Aan die rottijd denk ik liever niet terug,’ zei ze als ik naar haar jeugd vroeg. ‘Moeder ziek, vader geen werk en toen die oorlog. Je kunt beter vooruit kijken.’
Zou ze als meisje dan nooit eens gelukkige momenten gekend hebben? Plichtsgetrouw en nuchter sloeg ze zich door het leven, ook toen papa acht jaar terug kanker kreeg en overleed. Ze klaagde nooit, maar altijd was er die afstand tussen ons die ik maar niet kon overbruggen. Ze kon soms zo raar naar me kijken. Net alsof ze niet blij met me was.
Toch voelt het gek om niemand meer boven je te hebben. Al was het enkel maar om een beetje voor te zorgen. Naar de zijkant toe is er ook niemand. En of er kleinkinderen komen, is ook nog maar de vraag. Gelukkig heeft Fenna nog steeds vertrouwen in de volgende ivf-behandeling.
‘Wat ben je met dat oude ding van plan?’ vraagt Nico als hij met twee mokken binnenkomt.
‘Dat gaat mee naar huis.’ Ik schrik van de gedecideerde toon. Alsof ik het mama hoor zeggen.
Na het avondeten gaat Nico terug naar de flat. Met het koffertje voor me wacht ik tot ik de auto hoor wegrijden. Het sleuteltje past. Met een gevoel of ik onbevoegd een heiligdom betreed, klap ik de deksel open. De geur van oud papier komt me tegemoet. Voorzichtig leg ik alles op tafel Een zo goed als leeg flesje lavendelwater in geschenkverpakking van drogisterij Koets. De geur is nog niet geheel vervlogen, maar komt me niet bekend voor. Papa’s trouwring. Geen dagboek of iets wat daar op lijkt. Zelfs geen poesiealbum. Wel een zakbijbel en een ooit door mij, met kinderlijke steken geborduurd zakdoekje. Gek, mama liet nooit blijken dat ze ontroerd of trots op me was, toch heeft ze de moederdagwerkjes en enkele kindertekeningen bewaard. En een boodschappenboekje. De Sperwer spiedt naar wat U voordeel biedt, staat er op de harde, rode kaft. Binnenin staan boodschappen met prijzen van toen. Onze buurtwinkel. Voor een dubbeltje kreeg je een puntzak koekkruimels. De fijnste kruimels zaten onderin. Die kneep ik nog fijner en strooide ze dan in een soepkom waarna ik er stroop door mengde. Een bal zoet zand dat zo lekker korrelig aanvoelde in je mond en langzaam wegsmolt.
In het midden van het boekje zit een blaadje uit een schrift. Haastig vouw ik het open. Een potloodtekening van de zee met op de voorgrond een paalhoofd. 21 Augustus 1947 staat er in zwierig handschrift boven. En eronder: Lieve Lizzy, Zou je zaterdagavond om acht uur naar de bunker bij het strand kunnen komen? Je toegenegen P.
Was dit van een jeugdvriendje van mama? Maar in augustus kende ze papa toch al? In januari daarop zijn ze getrouwd en eind mei kwam ik.
Toen ik begreep dat ze moesten trouwen en daar eens naar vroeg, zei mama met een rood hoofd dat zoiets wel vaker gebeurde in die tijd. Over hun verkeringstijd weet ik eigenlijk niets. En dan die rare koosnaam Lieve Lizzy. Dat heb ik nog nooit iemand horen zeggen. Soms voluit Elisabeth, maar meestal werd ze Bep of Beppie genoemd.
Ik krijg het er warm van. Als ik het boekje als een waaier gebruik, valt er een zwart-wit fotootje uit. Vier jonge mensen kijken lachend in de camera. De kleinste is mam. Ze staat tussen twee jonge mannen met daarnaast een meisje. Joviaal hebben ze hun armen om elkaar heengeslagen. Geen van de mannen is papa. De langste van de twee heeft zijn hoofd naar mama toegebogen.
Met een vergrootglas bekijk ik het fotootje nogmaals. Het is te vaag om iemand te herkennen. Of toch, dat andere meisje zou weleens tante Truus kunnen zijn. Ik voel een glimlach opkomen. Ze is geen echte tante, maar als kind deed ik net alsof. Andere kinderen hadden allemaal ooms en tantes en neefjes en nichtjes, of nog mooier: een broertje of zusje. Haar adres was doorgekrast in mama’s adresboekje. Na papa’s dood wilde mama opeens niets meer met haar te maken hebben. Tante Truus was verhuisd en ook ik was haar uit het oog verloren tot ze samen met haar dochter op de begrafenis verscheen. Ze sprak heel warm over mama en leek niet beledigd te zijn dat ze geen rouwkaart ontvangen had. Misschien dat zij me iets over vroeger kan vertellen. Zodra de flat leeg is, ga ik haar opzoeken.
Gelukkig had tante Truus haar nieuwe adres in het condoleanceregister geschreven. Het kamernummer blijkt van een afdeling Geriatrie te zijn. Als ik de huiskamer binnenstap, kijkt ze me geschrokken aan. ‘Bep?’
‘Nee, tante, ik ben Emily, haar dochter. Mama is twee weken terug overleden.’
‘O, ja. Sorry. Ik ben tegenwoordig toch zo’n sufkop.’
‘Geeft niets.’
‘Kom,’ zegt ze als ze haar rollator pakt. ‘Dan gaan we naar het restaurant. Heb je zin in thee? In dit hotel mag je zelf een smaakje uitkiezen.’
‘Ik ben blij om je te zien,’ zegt ze als we met onze thee aan een tafel zitten. ‘Ik dacht dat je nog steeds boos op me was.’
‘Welnee. Ik ben nooit boos op u geweest. Mama, misschien. Kende u haar al als kind?’
Ze knikt. ‘We zaten samen op de lagere school.’
Hopelijk heeft haar geheugen dat deel van haar leven nog niet vervaagd, maar op de een of andere manier voelt het ongepast om door te vragen. Na de thee geef ik haar plompverloren het fotootje. ‘Weet u wie dit zijn?’
Ze werpt er een korte blik op en kijkt dan angstig om zich heen. ‘Hoe kom je hieraan?’ fluistert ze.
‘Dat zat tussen mama’s spullen.’
Met haar wijsvinger volgt ze de contouren van de mensen op de foto. ‘Dat was in de zomer van ’47. We waren een dagje uit. Dit kiekje is genomen in het bos van Oostkapelle.’
Haar blik wordt zacht. ‘Kijk, Gerrit staat hier naast me. Even later reden we met de tandem in een sloot, weet je nog?’
‘Ik was er toen nog niet.’
‘Ach, natuurlijk ben jij Bep niet, die is veel kleiner.’
‘Kent u die man naast mijn moeder?’
‘Jazeker. Dat is Piet.’
‘Kunt u mij wat meer over hem vertellen?’
Ze schrikt en neemt me zwijgend op.
‘Er zat namelijk ook een briefje bij, gericht aan lieve Lizzy en ondertekend door ene P.’
Ze kijkt even van me weg. ‘Lizzy, ja. Zo noemde hij haar. Dat met Piet was schrikken hoor. Maar ik weet niet of ik er iets over mag zeggen. Of heeft je moeder het je toch nog verteld?’
Het komt door haar toon. Het is alsof ik het al die tijd al wist, maar wachtte tot iemand de dikke laag stof ervan af zou blazen. ‘U bedoelt dat hij mijn echte vader is?’
Ze knikt en slaakt een zucht. ‘Vooruit dan maar. Wat wil je weten?’
‘Alles.’
‘Het was in de tijd van de wederopbouw en er was een tekort aan arbeidskrachten. Onze drogist, meneer Koets moest een tijdje kuren met zijn longen. Omdat hij geen gediplomeerde vervanger in Zeeland kon vinden, plaatste hij een advertentie in een Zuid-Hollandse krant. Piet Diepmans, de zoon van een drogist uit Rotterdam reageerde daar op. Ik zie hem nog komen. Hij was broodmager en leek daardoor nog langer dan hij al was. In meerdere opzichten was hij anders dan de meeste jongens met wie we omgingen. Je moeder werkte toen bij de bakker. Omdat mevrouw Koets slecht ter been was, moest Piet iedere dag om brood. Zodoende leerde hij je moeder kennen. Zij was in die tijd een aantrekkelijke meid hoor. Volgens mij was het liefde op het eerste gezicht tussen die twee. Piet was in de kost bij mevrouw Koets en wilde natuurlijk ook wel eens een verzetje. Je moeder vroeg of hij mee wilde gaan fietsen.’
Ze wijst op de foto. ‘We waren die dag in een uitgelaten stemming. Die zomer trokken we vaak met z’n vieren op. Je moeder en Piet konden het samen goed vinden, er was echter een probleem. Piet had een verloofde in Rotterdam; haar naam ben ik even kwijt. Het bleef dan ook bij vriendschap tot die keer…’
Ze kijkt even om zich heen en buigt zich dan vertrouwelijk naar me toe. ‘Even later bleek Bep zwanger te zijn.’
‘En wat zei die Piet daarvan?’
Haar ogen worden groot. ‘Die heeft het nooit geweten. Aan het eind van de zomer moest hij weer terug naar Rotterdam en bij het afscheid wist je moeder het zelf ook nog niet. Thuis wachtte zijn verloofde op hem en daarom heeft je moeder het hem nooit willen schrijven. Dat was een groothartige daad van haar. Ze wilde zijn geluk, én dat van Janneke, ineens weet ik haar naam weer, niet in de weg staan. Hij heeft nog wel eens een ansichtkaart gestuurd, maar zover ik weet is het daarbij gebleven. O, nee, dat is niet waar. Later kregen we nog een uitnodiging om bij hun huwelijk aanwezig te zijn. We zijn uiteraard niet gegaan, je moeder was toen al hoogzwanger.’
Met mijn ogen volg ik de symmetrische patronen van het tafelkleed waarop een Kaaps viooltje naar water snakt. Alles lijkt op zijn plaats te vallen, toch kan ik het niet echt bevatten.
‘Je vader, Emiel bedoel ik, had ook al een poosje een oogje op je moeder. Toen hij te weten kwam dat ze zwanger was, stelde hij voor om met haar te trouwen.’
Het duizelt in mijn hoofd. Vragen omgeven door opkomende boosheid. Het is onbegrijpelijk dat alles anders is dan ze me hebben wijsgemaakt en ik nooit iets gemerkt heb van de leugen waarmee ze me grootgebracht hebben.
‘Dat ze mij dit nooit verteld hebben.’
‘Het was niet alleen uit schaamte dat je moeder het verzweeg, ze deed het vooral uit liefde. Ze sprak er nooit over, ook niet met mij. Tot jij de eerste keer in verwachting was. Toen heeft ze op het punt gestaan om je alles te vertellen, maar uit respect voor je vader zag ze ervan af. Emiel hield van je als een eigen kind. Je weet toch dat hij als kind de bof had gehad en onvruchtbaar was?’
Ik schud mijn hoofd en denk aan de zorgzaamheid die papa zo kenmerkte. Een bijna vergeten herinnering floept naar boven. Els die naar me wees en triomfantelijk zei: ‘Jij bent een onecht kind.’
‘Dat lieg je,’ schreeuwde ik, terwijl ik haar een klap in haar gezicht gaf. Overstuur rende ik naar huis, rechtstreeks naar de schuur waar papa zijn fietsband aan het plakken was. ‘Ben ik een onecht kind?’ vroeg ik hem buiten adem. Hij deed of hij het een grappige vraag vond en legde zijn hand op mijn borst. ‘Nee,’ zei hij plechtig. ‘Volgens mij ben je echt, want ik voel je hartje kloppen. Wie beweert dat?’
‘Els, dat stomme kind uit de Hendrikstraat.’
Papa verlegde zijn hand naar mijn schouder en keek me strak in de ogen. ‘Tuurlijk ben jij mijn dochter, hebben wij niet dezelfde naam? Luister, Emily, je moet nooit zomaar geloven wat mensen zeggen. Wat je van binnen voelt, dát telt.’
‘Toen je vader overleden was,’ trekt tante Truus me terug, ‘kón ze het niet meer vertellen. Daarmee zou ze je vader verraden, zo voelde ze dat. Ik vond echter dat ze je het moest vertellen, voordat het te laat was. We kregen er ruzie over en ze wilde me niet meer zien. Bep was nogal resoluut in die dingen.’
Opeens wil ik alleen zijn. Ik bedank tante Truus voor haar openhartigheid en loop zo snel mogelijk naar buiten.
Ik kan maar niet in slaap komen. Nico haalt diep en regelmatig adem. Ik heb hem niets verteld. Ook niet, dat ik na het bezoek aan tante Truus naar het graf ben gegaan. Ik kan het gewoon nog niet delen. Bij het graf was er te veel boosheid voor begrip, laat staan voor vergeving en acceptatie.
Nu probeer ik me voor te stellen hoe mama zich gevoeld moet hebben. Ze heeft ervoor gekozen om het geheim in haar graf mee te nemen. Of was ze toch van plan geweest om het nog eens te vertellen? Die hersenbloeding kwam ook zo onverwacht. Het is moeilijk voor te stellen dat ze ooit een vrolijke, verliefde vrouw geweest moet zijn, aanbeden door minstens twee mannen. Maar wat weet ik van haar innerlijk? Was Piet haar stille liefde gebleven? Dan zal ik haar voortdurend aan hem herinnerd hebben. Hoe was hij? Lijk ik op hem? Verdomme, mama. Je had het me moeten zeggen, nu is het te laat. De doffe pijn die sinds haar dood op de achtergrond zeurt, breekt door en stroomt door mijn lijf.
Nico wordt wakker van mijn huilen en neemt me in zijn armen. Hij vraagt niets, streelt zachtjes over mijn rug. Als een kind nestel ik me tegen hem aan. Langzaam voel ik me kalmer worden. Dan dreun ik achter elkaar het hele verhaal op, tussen ieder stukje diep ademhalend om niet te stikken.
‘Dat is nogal wat,’ reageert Nico. ‘Ga je daar nog iets mee doen, of wil je het verleden laten rusten?’
‘Ik wil weten of die Piet nog leeft. Hoe hij is. Of ik op hem lijk. Of Fenna en Niels dingen van hem hebben.’
‘Vooropgesteld dat hij nog leeft én hij jou ook wil ontmoeten.’
‘Ook als hij mij niet wil zien, wil ik dat weten. Nu is het net alsof ik niet compleet ben. Of er gaten in mijn bestaan zitten waar de wind dwars doorheen waait. Ik moet ook karaktertrekken van hem hebben. En ik wil dat hij weet dat ik besta.’
Ik kijk naar de bloeiende prunus. De tuin tintelt van het nieuwe leven. Krachtig, verlangend. Net zoals ik me sinds een paar minuten voel. Mijn vader leeft nog! Voor me ligt zijn telefoonnummer.
Een drogisterij met de naam Diepmans was via Google snel gevonden. Pas nu realiseer ik me, dat ik met mijn halfbroer gesproken heb. ‘Ja, Piet is mijn vader,’ zei hij. ‘Wat wilt u van hem?’
Nadat ik uitlegde dat iemand van vroeger uit Zeeland hem zocht, gaf hij mij het nummer van zijn vader. Mijn vader.
Ik kijk naar de foto aan de muur. ‘Dit heeft niets met jou te maken, papa,’ zeg ik hardop. ‘Jij zal altijd mijn vader blijven. Zo voelt dat van binnen en dát telt.’
Er hoort ook een foto van mama bij, ik moet toch nog eens zoeken of er een foto bestaat waarop ze gelukkig kijkt.
Ik haal diep adem en toets het nummer in. De telefoon gaat zes keer over. Ik voel me misselijk worden en wil net afbreken als er opgenomen wordt. ‘Goeiemorgen. Met mevrouw Diepmans.’
‘U spreekt met Emily van Beek. Is uw man aanwezig?’
‘Een ogenblikje. Piet het is voor jou, ene mevrouw van Beek.’
‘Met Diepmans, waarmee kan ik u van dienst zijn?’
‘Neem me niet kwalijk dat ik u zomaar overval,’ zeg ik zoals ik gerepeteerd had, ‘maar ik ben Emily, de dochter van Elizabeth Verhage uit Zeeland.’
Secondelang is het stil. ‘Ben jij de dochter van Lizzy? Sjonge zeg, dat is lang geleden. Hoe is het met haar?’
‘Het spijt me, maar mijn moeder is een paar weken terug overleden.’
‘Nee, toch?’
‘Tussen haar spullen vond ik een foto van u; daarop staat u samen met mijn moeder en Truus en Gerrit. Ik vond ook een briefje dat door u geschreven moet zijn. Ik zou u daarom graag eens ontmoeten.’
Waarom zegt hij nou niets?
‘Het is namelijk zo dat ik… Acht maanden nadat u destijds naar Rotterdam terugging, ben ik…, werd ik geboren. Mijn moeder heeft het u nooit willen zeggen, vanwege Janneke en zo, maar…’
Ik hoor mezelf ratelen en zwijg abrupt. Hij reageert niet. O, god. Ik pak het helemaal verkeerd aan. De man is natuurlijk helemaal van de kaart. Of hij wil niets van me weten. Waarom zou hij ook?
‘Meneer Diepmans, bent u daar nog?’
‘Jawel. Ik moest even gaan zitten. Dat betekent dus dat jij mijn dochter bent? Dat is toch wel even schrikken. Dat ze me dat nooit geschreven heeft. En nu is Lizzy er niet meer…’ In zijn stem klinkt verdriet door. ‘Dus jij wilt me zien? Dat is goed,’ vervolgt hij iets krachtiger. ‘Zeg maar waar en wanneer.’
Nico’s aanbod om met me mee te gaan, heb ik stoer afgewezen en daar heb ik nu spijt van. De zenuwen jagen door mijn lijf als ik door de draaideur van het afgesproken restaurant loop. Voor de zoveelste keer kijk ik op mijn horloge. Nog ruim een kwartier. Met schrik realiseer ik me dat we helemaal niet gezegd hebben hoe we elkaar kunnen herkennen. Hij moet in de tachtig zijn en lang, meer weet ik niet. Zoekend kijk ik rond. Het is behoorlijk druk, maar nergens een bejaarde heer die zoekend om zich heen kijkt.
Bij het raam is nog een tafeltje vrij. Met mijn ellebogen op tafel, klem ik het kopje tussen mijn handen die maar niet willen ophouden met trillen. Ik neem kleine slokjes en kijk afwisselend naar de ingang en naar buiten. Gehaaste mensen, bussen, taxi’s en een tram die rinkelend voorbij rijdt.
‘Emily?’
Ik kijk in de ogen van onze Niels. Het gezicht is alleen ouder, maar toch weer niet zo oud als ik verwachtte. Hij strekt zijn armen uit. ‘Meissie.’
Een tel later staan we in elkaars armen. Wat onhandig klopt hij op mijn rug, toch voelt het vertrouwd.
Hij gaat tegenover me zitten en neemt me aandachtig op. ‘Het is alsof ik in haar gezicht kijk. Kind wat lijk jij veel op Lizzy.’
Ik knik en snuit mijn neus. ‘Uiterlijk wel, ja.’
Ik heb niet alleen zijn lengte geërfd, zie ik, hij heeft ook hetzelfde krulhaar als ik, alleen is het bij hem spierwit.
‘Goh, wat ben ik blij om u te ontmoeten. Ik wist tot voor kort ook niet dat ik nóg een vader had.’
Met moeite maak ik me los van zijn blik. Ik pak het fotootje en briefje uit mijn tas. ‘Dit wilt u vast wel zien, dan ga ik een kopje koffie voor u halen.’
Het blauw van zijn ogen heeft zich verdiept, zie ik als ik terugkom, net als bij Niels als hij geëmotioneerd is. ‘Mijn zoon lijkt veel op u,’ zeg ik glimlachend. ‘Ik heb ook een dochter, Fenna, zij is onze oudste.’
‘En hoe heet mijn kleinzoon?’
‘Niels. Ik heb foto’s van ze meegenomen. Kijk, dit is Fenna met haar man en dit is Niels met zijn vriend. Ze wonen al vijf jaar samen.’
Hij bestudeert de foto’s aandachtig. ‘Ja, die jongen lijkt op mij. Maar Fenna heeft de verstilde blik van Lizzy. Ik heb nog vaak aan haar en die zomer in Zeeland gedacht. Hoe is Lizzy’s leven verlopen?’
Ik schets haar leven en de rol van papa hierin.
‘Ik ben blij dat Emiel goed voor jullie was.’
Hij drinkt zijn koffie en kijkt me over de rand van het kopje aan.
‘Dat ik er nooit aan gedacht heb dat ze zwanger van mij kon zijn. Dat neem ik mezelf kwalijk hoor. Arme meid. Ik was gek op haar. Ze was een beetje stil, maar dat vond ik wel prettig. Wat ze zei, meende ze. Dat voelde je. Elke dag keek ik uit naar het moment, dat ik om brood moest. Maar ik liet uiteraard nooit iets merken. Tot die dag van de foto. In dat bos bij de duinen heb ik haar bekend dat ik meer voor haar voelde dan vriendschap. Zij vertelde me dat dit wederzijds was. Maar je moet weten dat ik toen al twee jaar verloofd was met Janneke. Als ik in Zeeland genoeg verdiend zou hebben, zouden we gaan trouwen. Voor het zover was, kwam ik jouw moeder tegen. Fris en blozend. Vanwege Janneke hebben we geprobeerd om het in de hand te houden maar op een keer zijn we toch te ver gegaan.’
In zijn ogen verschijnt een jongensachtige twinkeling. ‘Daar ben ik niet trots op, maar ik weet het nog goed. We hadden een wandeling over strand gemaakt en vanuit de bunker gekeken hoe de zon onderging. Die avond heb ik haar voorgesteld om het uit te maken met Janneke, maar daar wilde ze niet van weten. ‘Belofte maakt schuld,’ zei ze. Maar als ik had geweten dat Lizzy zwanger was, had dat de zaak natuurlijk veranderd.
Eind september ging ik terug naar Rotterdam. Janneke kwam me afhalen en diezelfde avond heb ik haar alles opgebiecht. Ik had beloofd om met haar te trouwen, maar wilde haar de keus laten of ze nog verder met me wilde. Dat wilde ze en daar heb ik nooit spijt van gehad.
Na die zomer van ’47 heb ik nooit meer iets van Lizzy gehoord. Geen reactie op mijn kaarten. Niets. Ik begreep dat eerlijk gezegd niet, maar…’
Mijn mobiel gaat over. Stom, dat ik hem niet afgezet heb! Het schermpje toont de naam Fenna.
‘Sorry. Het is mijn dochter, mag ik even?’
‘Natuurlijk, dames gaan voor.’
‘Ik ga die ivf-behandeling niet meer doen, mam,’ zegt Fenna opgewonden.
‘Och kindje toch. Ik zou graag naar je toe komen, maar ik zit in Rotterdam.’
‘Huh? Wat moet je daar doen dan?’
‘Dat vertel ik je later wel, zeg jij eerst maar wat er aan de hand is.’
‘Ivf is niet meer nodig. Ik heb net een test gedaan en ik ben zwanger, mam. Je wordt oma!’
‘Ik word oma,’ zeg ik hardop om mezelf ervan te overtuigen.
‘Wat een geweldig nieuws! Gefeliciteerd.’
‘Mam, wie zegt dat? Bij wie ben je?’
‘Mijn vader. Je opa. Hij… Vanavond kom ik langs en vertel ik je alles, oké?’
Met het mobieltje nog in mijn hand probeer ik het te bevatten en schiet dan in een nerveuze lach. ‘Oma worden en weer kind zijn, op één dag. Mooier kan niet, hè?’
Hij pakt mijn hand en drukt er een kus op. ‘Geniet er maar van, meissie. Geluk bestaat uit zulke momenten. En de herinnering eraan. Ik heb trouwens ook iets voor jou meegenomen.’
Uit een plastic tasje met een opdruk van drogisterij Diepmans haalt hij een ingelijste tekening.
‘Kijk, dit portretje heb ik destijds van je moeder gemaakt, als je wilt, mag je het hebben.’
Ik staar naar mijn moeder zoals ik haar niet ken. Hij is erin geslaagd het stille meisjesgezichtje stralend weer te geven. ‘Die blik…, ze kijkt hier zo… zo gelukkig. Nu weet ik van wie Niels zijn tekentalent heeft,’ zeg ik er snel om mijn ontroering te verbergen.
‘Lizzy is voor mij een dierbare herinnering aan een voorbije tijd. En dan te bedenken dat daaruit zoiets moois is voortgekomen. Dat ze het verzweeg, moet een hele opoffering voor haar zijn geweest.’ Hij kijkt van me weg en schijnt iets te zien wat ik niet zie. ‘Lieve, sterke Lizzy,’ mompelt hij.
Met een ruk kijkt hij me aan. Legt zijn hand over de mijne. ‘Kom, laten we naar Janneke gaan, die is rázend nieuwsgierig naar je. Evenals je twee broers en zus. We hebben nog heel wat in te halen, is het niet?’
Het is vreemd, maar opeens heb ik het gevoel dat mama heel dichtbij is en glimlachend toekijkt.
Beoordeling Anneke Blok
Het verhaal ‘Lieve Lizzy’ van Barbara Joy is zo rijk van inhoud dat er gemakkelijk een roman of een novelle mee gevuld had kunnen worden. Voor een kort verhaal is het misschien allemaal wat veel. Sommige gedeelten komen niet goed tot hun recht, omdat de schrijfster eigenlijk te veel stof en te veel haast had om van het ene deel naar het andere te gaan. Het verhaal van tante Truus en de ontmoeting met Piet zijn hier voorbeelden van.
Het verhaal van tante Truus begint goed. Hier is echt een oude dame aan het woord die zich regelmatig vergist en de draad van het gesprek kwijt raakt. Maar als ze over de geschiedenis van Lizzy en Piet vertelt is het meer een verslag. Hier had de auteur meer tijd moeten nemen. Zo’n oude dame herleeft haar jeugd. Haar liefde, de liefde van haar vriendin. Schakel alle zintuigen in: het gevoel van de zilte zeewind, de geur van de kamperfoelie, de stilte van de bossen en het ruisen van de zee. Alles werkt mee in de herinnering van Truus. En natuurlijk weet ze zich sommige gesprekken nog letterlijk te herinneren. En dan later: de wanhoop van haar vriendin, het eeuwige zwijgen, het kind dat opgroeide met een geheim. Dit gedeelte is eigenlijk al een verhaal op zichzelf.
Het wachten van Emily op Piet in het restaurant is goed beschreven. Natuurlijk is Emily gespannen, maar de auteur noemt dat woord niet . Ze beschrijft het gedrag van Emily: trillende handen, onrust, op haar horloge kijken. Dat is echt de situatie laten zien. Maar bij de ontmoeting met Piet kreeg de schrijfster weer te veel haast. Dat moet toch van beide kanten een aarzelende verkenning zijn. Wat denkt hij van mij, wat vind ik van hem? Was ik een ander persoon geworden als ik was opgegroeid in Rotterdam? De ontmoeting staat nu wel erg in het teken van de vergelijking met Emily’s zoon.
Ook Piet zal zijn herinneringen hebben, gedachten aan Janneke en aan Lizzy, aan de geur van een Zeeuwse zomer en aan dat ene Zeeuwse meisje. Was zijn besluit het juiste? Hoe was zijn huwelijk met Janneke? Hier is zelfs een perspectiefwisseling op zijn plaats. Door de ogen van Piet kan Emily haar moeder beter leren begrijpen. Terzijde: als ik Emily was, had ik mijn mobieltje uitgezet bij zo’n eerste ontmoeting.
Door dat hele volle verhaal komt Emily eigenlijk niet goed uit de verf. En hier was bij uitstek een gelegenheid om een extra laag in het verhaal te leggen en zo het karakter van Emily uit te diepen. Want waarom wil zij haar biologische vader ontmoeten?
Ik kan verschillende redenen bedenken die echt een onderstroom hebben. Ze zou zich toch nooit echt geworteld gevoeld kunnen hebben. Nog meer opmerkingen van buren, de houding van haar grootouders van vaders zijde, alles kan onbewust mee gespeeld hebben. Dat zou haar behoefte aan een biologische vader kunnen verklaren.
Een andere reden zou kunnen liggen in de dood van de laatste ouder voor iemand die zelf ergens in de buurt van de 60 is. (Barbara Joy roert dit wel even in zijn algemeenheid aan: het dak boven haar hoofd is weg, maar niet expliciet toegespitst op de leeftijd van Emily.) Dit lijkt mij een interessant thema. Een ouder iemand zal het sterven van de laatste ouder anders ervaren dan iemand die nog volop werkt en kinderen groot brengt. Niet alleen is het dak boven je hoofd weg, maar jij bent de eerstvolgende generatie. Dan is het best een geruststelling een onbekende biologische vader te ontdekken. Ook de persoon van Nico kan best wat verdieping gebruiken.
Dit is net als andere verhalen van Barbara Joy een echte feel good story. Daar is niets op tegen, de keuze van de auteur is wet, maar strubbelingen, obstakels voor de hoofdpersoon, een extra laag in het karakter en meer flashbacks kunnen een verhaal spannender maken voor de lezer. Een goede afloop is dan des te verrassender.
Barbara Joy hanteert een eenvoudige, pure stijl, die prettig leest. Ook de dialogen zijn naturel. ‘Lieve Lizzy’ is zeker een verhaal met potenties, maar sommige delen zijn nog teveel een verslag. Neem iedere scène onder de loep, speel hem af in je hoofd en schrijf het dan op. Mocht er ooit een roman uitgroeien, dan wil ik hem graag lezen.