Twee jaar geleden, toen volkomen onverwacht het geluk tussen haar vingers doorglipte, had Dorien niet verwacht ooit weer gelukkig te worden. Alles hadden ze samen gedaan. Zo lang ze zich kon herinneren. Ze groeiden op als broer en zus.
Vijftien waren ze, toen Dorien begon te merken dat ze verlegen werd voor Robert. Ze durfde hem niet meer aan te kijken en bloosde als hij tegen haar sprak. Het was net of er vlinders in haar maag zaten. En op een keer, toen ze onverwacht opkeek, gaf zijn blik een explosie van warme stroompjes in haar hart. Voelde hij het ook zo? Hij had zijn hoofd naar haar toegebogen en ze hield haar adem in. Zijn lippen beroerden de hare nauwelijks in die eerste tere kus. Maar toen strengelden zij zich in elkaar alsof al hun ingehouden liefde eindelijk naar buiten mocht komen.
Na de middelbare school gingen ze samen studeren aan de Hogere Hotelschool in Den Haag. Naarmate de studie vorderde, groeiden de plannen om na het afstuderen een horecabedrijf te beginnen.
‘In Frankrijk,’ had Dorien gezegd. Robert had geknikt. Ze waren het over alles altijd eens en Frankrijk had hun hart gestolen. Eigenlijk was er tussen hen maar een twistpunt. Dat was de hartstocht van Robert voor motorrijden.
‘Het wordt nog eens je dood…dat ding,’zei Dorien op een mooie lenteachtige winterdag. Het was hun laatste jaar in Den Haag.
‘Welnee, kom nou.’ Robert had het weggelachen. Met een ferme haal ritste hij zijn motorjack dicht en gaf haar een kus. Onbezorgder als ooit nam hij afscheid van haar. Dorien klemde haar armen om hem heen, maar hij had ze voorzichtig losgemaakt. Hij boog zich naar haar toe en zei luchtig: ‘Maak je maar niet bezorgd, Doortje, over een uur ben ik er weer. Ik was wel gek als ik je alleen liet,’ knipoogde hij. ‘Dan pikt iemand anders je in. En ik weet wel wie.’
Maar ze kon er niet om lachen. Haar hart was zwaar. Haar onderbewustzijn had het al geweten. Het was de laatste keer dat ze hem had gekust. Robert was op slag dood geweest.
Ze kon geen afscheid van hem nemen en zat uren bij zijn lichaam te waken. En na de begrafenis gaf ze plichtmatig handen en knikte of schudde haar hoofd. Zo ging ze terug naar de kamer waar ze samen hadden gezeten. De Dorien van vroeger woonde er niet meer. Ze woonde alleen maar in zichzelf. Ze snoof zijn geur op in de lakens van hun bed en niemand mocht het verschonen.
Haar moeder reisde naar Den Haag en Dorien zag wel haar bezorgde rimpels. Al bijna twee weken beantwoordde ze de telefoon niet en reageerde ook niet op de e-mail.
‘Ga eens lekker naar buiten,’ zei haar moeder. De zon scheen, de eerste sprietjes kwamen alweer boven de grond. Maar Dorien leefde met de regen, zei ze.
‘Hoe slechter het weer, hoe beter,’ somberde ze. Dan sjokte ze, met schouders die naar voren hingen, naar buiten. Zonder paraplu. Uren later slofte ze weer binnen, drijfnat, het haar in slierten langs haar gezicht.
‘Het blijft maar in mijn hoofd bonken, ik kan niet anders,’ zei Dorien. ‘Alsof het een tegenwicht moet zijn voor het verlies van Robert. Maar het helpt niet…’ Nu snikte ze weer. Haar moeder schudde haar hoofd, ze omhelsde haar en hield haar heel lang vast. Ze zei niets. En daarna was ze naar huis gegaan.
Er waren zowat drie weken voorbij, toen Dorien dacht, dit kan zo niet langer. Ze moest haar kamer opruimen. Ze moest de spullen van Robert naar zijn ouders brengen. Ze moest de was gaan doen. Haar lichaam schokte. Nooit kwam zijn geur meer terug, niemand die het nog wist en zij straks ook niet meer. Maar het kon niet anders. Zij moest verder.
Haal de bezem door je hoofd, zei haar andere ik. Je hebt toch je studie en de plannen die jullie samen hadden? Maar kon ze dat wel in haar eentje? Robert was altijd de trekker geweest. Ophouden nu. Ze moest aan de slag. Werken, werken, werken. Dan zakte de pijn die ze in haar hele lichaam voelde misschien eindelijk af. Bij elke beweging voelde ze het. De spanning had al haar spieren in zijn greep. Ze moest nu iets anders proberen.
Dus pakte ze haar studie weer op. Haar gedachten dwaalden elke keer af, maar ze dwong zichzelf te oefenen met het concentreren. Tijdens de wandelingen probeerde ze haar spieren beter te ontspannen. Het werd een tegenwicht voor het studeren. De vogels begonnen weer te zingen en op het strand van Scheveningen kriebelde de zeelucht in haar neus.
Door het harde werken, wist ze de verloren weken in te halen. Aan het einde van het schooljaar kon ze haar diploma in ontvangst nemen. Eenzaam. In haar eentje. Maar ze voelde zich trots en licht, alsof er een grote ballon in haar lichaam zat en ze een beetje zweefde. Het was haar toch gelukt om stap een van hun gezamenlijke doel alleen uit te voeren.
Langzaam rekte Dorien zich uit. De ogen nog gesloten. De laatste tijd had ze deze droom al vaker gehad. Eigenlijk sinds ze zich realiseerde dat het verlies van Robert niet meer het eerste was wat in haar hoofd opkwam bij alles wat ze dacht. Maar nog nooit was de droom zo duidelijk geweest als nu.
Een warm gevoel bekroop haar. Ze knipperde haar ogen open. Haar kamer thuis. De gordijnen, blauw met goudgele zonnebloemen wiegden in de wind. Het dekbed had dezelfde stof en halverwege de roomkleurige wand had ze rondom een smalle rand zonnebloemen gesjabloneerd. Haar lange wimpers zakten weer op haar wangen. Velden met zon- nebloemen gleden voorbij, ze reed door een stadje naar een plein. Er kwam een huis in beeld, het laatste van de halfronde bebouwing die het plein omsloot. Zij stond ervoor.
De voordeur, verscholen in het portiek, was bruin van kleur. Links van de deur zat een hoog raam met blauwgroene luiken ervoor. Haar ogen wandelden over de gevel. Recht omhoog. Nog een raam met dezelfde vorm. Wit kozijn, verdeeld in zes kleine ruitjes. Harmonicaluiken vielen in de zijkant weg. Naar rechts ging haar blik. Een blinde muur begroeid met druivenranken. Net een inktvis.
Dorien voelde de zon haar ogen verwarmen. Ze glimlachte en slaakte een zucht van ontspanning. De bitterzoete lucht van de bloeiende liguster uit de voortuin was het laatste wat ze nodig had om uit bed te komen. Ze ademde diep in. Voor het eerst sinds lange tijd voelde ze haar bloed weer tintelen. Ze liep zelfs te neuriën, merkte ze. Op weg naar beneden raakte ze de treden nauwelijks aan, ze voelde zich een vlinder die trappen kon lopen.
Het geluid van bestek kwam uit de keuken, wist ze. Haar moeder dekte de tafel.
‘Mam, jij hebt altijd gezegd, dat als je wat wilt bereiken, je daar ook naar moet handelen.’
‘Dat klopt, ja.’
‘Ik ga naar Frankrijk. Dat was onze wens.’ Haar moeder knikte en glimlachte. Haar lip trilde. En ineens voelde Dorien de armen van haar moeder om haar heen. Blijdschap en verdriet borrelden door elkaar heen. Ze ging weg in haar eentje, ze moest door. Maar ze moest ook afscheid nemen. Haar armen vlogen ook om haar moeder heen. Hun wangen raakten elkaar. Huilde zij nu? Of was het haar moeder?
Op een vroege zaterdagmorgen in juli vertrok Dorien naar Fresnay-sur-Sarthe. Robert was er meerdere keren geweest en daar, zo hadden ze afgesproken, zouden ze samen naar toe zijn gegaan. Hij had het er geweldig gevonden. Ze was zomers gekleed en had haar haar opgestoken. Dat deed ze zelden, want Robert hield van lang los haar, maar het was erg warm. Even vond ze het toch wel eng om in haar eentje weg te gaan en ze was een beetje misselijk geweest bij vertrek. Haar moeder had de twijfels niet opgemerkt. Of wel? Gelukkig had ze niets gezegd.
Onderweg zakte het af. De route met de tom-tom wees zich vanzelf en alles verliep naar wens. Maar af en toe kwam het weer boven. Zou ze het alleen wel redden? Ach wat, ze kon het toch vragen, de taal was na een intensieve cursus Frans in Parijs geen al te groot probleem. Robert en zij hadden zich goed voorbereid. Ze zuchtte, maar riep zichzelf tot de orde. Opletten moest ze. Ze zat nu achter het stuur.
Ze reed in de richting van Le Mans toen ze rechtsaf moest slaan richting Fresnay. De zon kwam haar tegemoet. Haar maag maakte nu een opgewonden dansje. Ze voelde het prikkelen op haar huid. Ze was er bijna. Van een afstand zag ze de kerk liggen en even later verwezen borden haar naar de camping. Dorien reed door het centrum van het stadje, over de brug naar de plek waar vandaan ze de komende tijd de omgeving zou gaan verkennen.
‘U mag zelf een plaats uitkiezen,’ zei de campingeigenaar. Dus liep ze over het terrein langs de plaatsen aan de rivier. Het was rustig. Dorien hoorde het water ruisen over de stroomversnelling, ze was hier midden in de natuur. Ze koos een plek aan de oever van de rivier en zette haar tent op tussen de bomen. Al gauw had alles een plekje gekregen. Eten had ze voor vandaag al geregeld. Ze ging nu eerst een wandeling maken om de lange reis eruit te lopen.
Met een kleine rugzak stapte ze over de brug, terug naar het stadje. De straatjes leidden haar omhoog het maar middeleeuwse sferen. Al het groen, de rivier, de watermolen, de vestingmuren en dan nog een camping met de naam Sans-Souci… Internet had niets teveel gezegd. Het moest hier goed gaan komen. Ze kocht wat kaarten onderweg en op het plein voor de kerk vond ze een cafeetje. Daar ging ze op een terras zitten, bestelde koffie en beschreef de kaarten die ze gekocht had.
Fresnay-sur-Sarthe had een sfeervol plein, ondanks dat het ook een parkeerplaats was. Dorien zat links in de hoek van het plein bij Bar Tabac Le Celtic op het terras. Ze nipte van haar koffie en keek over het plein uit. Er stonden veel bomen en de lantaarnpalen waren versierd met twee boven elkaar gehangen bloembakken. Roze en rode geraniums vielen er als een waterval overheen. De bar zelf lag schuin voor de kerk die een hele zijde van het plein innam. De gevel had een klassieke indruk op haar gemaakt, ook al was de betimmering turkoois van kleur.
Aan de andere kant van de ingang ging een groepje mannen zitten. Een van de mannen was het mikpunt van opgewonden vragen: ‘Ben je geslaagd?’ vroeg een van hen in het Frans. En een ander zei: ‘Wat ga je nu doen. Ga je hier aan de slag?’ En hij kreeg van iedereen een klap op zijn schouder, zag ze vanuit haar ooghoeken. Alsof ze hem lang niet hadden ontmoet. Ze had hen wel zien aankomen en ook gezien dat ze naar haar keken, maar ze wilde nog geen contact. Eerst maar eens genieten van haar koffie en de kaarten schrijven. Daarna zag ze wel verder.
Nu, terwijl ze nadenkend op haar pen kauwde, leek de stilte terug te keren. Het doelwit van alle vragen kwam aan het woord. In vloeiend Frans zei hij iets over zijn diploma. Maar Dorien hoorde het verder niet meer. Haar maag had een sprong gemaakt. Dat leek wel de stem van Laurent. Nee, dat kon toch niet? Ze had hem nooit Frans horen spreken, alleen maar Nederlands. Nee, het moest iemand anders zijn. Toch durfde ze niet op te kijken. Stel je voor dat… Ze herinnerde zich hun eerste studiejaar maar al te goed. Ze waren gaan dansen met een heleboel vrienden. Robert was er niet bij. Het was enorm druk en in het gedrang viel ze bijna. Laurent, een studiegenoot van hen, was er ook en hij pakte haar vast. Ze had hem dankbaar aangekeken, maar was even opgehouden met ademen toen ze zijn brandende blik op haar mond zag. Zijn ogen vol vuur. Net voor zijn mond de hare raakte, reageerde ze, schudde haar hoofd wild heen en weer. Toen rukte ze zich los. Haar hart had geklopt als een overspannen wekker. Wat was er gebeurd? Ze had de blik van Laurent gezien en de warmte van zijn lichaam was bijna bedwelmend geweest. Maar zij hield toch van Robert, van de liefde waarmee hij haar zo zorgvol omringde?
Dus had ze Robert alles verteld. Dat Laurent haar overeind had gehouden, toen ze dreigde te vallen. Over zijn vurige blikken en dat ze zo stomverbaasd was geweest dat ze zijn kus maar net op tijd had kunnen ontwijken.
‘Ik heb ook al eens gezien hoe hij naar je keek,’ zei Robert, ‘maar ik maakte me er geen zorgen over. Ik ken jou toch.’ Waarop Dorien zei: ‘Ja, er komt niemand tussen ons.’ Ze probeerde haar volle overtuiging in die woorden te leggen, maar dat lukte niet helemaal. Robert hoorde het niet, merkte ze, waarop ze een lichte zucht slaakte.
De pen drukte in haar vingers, voelde ze. Ze stopte hem in haar tas en deed de kaarten erbij.
‘Cecile?’ reageerde Laurent op een van de vragen. Cecile…? Hij is het wel, hij is het wel! Een verloren gewaand gevoel bonkte nu in haar hart. Maar wat deed hij hier?
‘Nee, dat is uit,’ hoorde ze hem zeggen. Weer praatten de mannen druk door elkaar, zodat ze de rest niet kon verstaan. Nu zou ze gauw naar binnen moeten om af te rekenen. Maar gelukkig kwam een van de obers net op dat moment naar buiten en vroeg haar of alles naar wens was. Ze draaide haar hoofd naar hem toe en keek hem aan. Vlug zei ze:
‘Ik wil graag afrekenen.’
Ze hoefde niet lang te wachten op het geluid van een verschuivende stoel. Laurent had geprobeerd haar blik te vangen, haar lichaam had gewoon getinteld. Maar ze had angstvallig naar de ober gekeken en daarna in haar tas zitten rommelen om haar portemonnee te vinden en te betalen aan de teruggekeerde ober. Ze voelde dat Laurent het was die om de tafel heen liep. De andere mannen bleven zitten. Zijn schaduw gleed over het terras, Laurent met zijn lome soepele gang. En ineens stond hij voor haar en moest ze wel opkijken. Op zijn smalle gezicht die trage glimlach. En ook zijn donkere smeulende ogen waren niets veranderd.
‘He, Dorien, ben je met vakantie?’ Dorien knikte. Een spiertje bij haar mond trilde en een paar van de krullen die ze had weggestoken, vielen ineens voor haar gezicht. Met haar hand propte ze de lokken achter haar oor. ‘Ik had je bijna niet herkend. Je haar is zo anders?’ Laurents stem verwarmde haar huid.
‘Het was zo warm toen ik vertrok vandaag,’ zei ze. Hij glimlachte en een van zijn ogen ging een beetje mee dicht. Haar hele gezicht werd erin opgenomen, voelde ze. Ze kreeg een licht gevoel in haar hoofd.
‘En hoe kom jij hier?’
‘Ik logeer elke zomer bij mijn Franse oma die hier woont. Ik denk erover hier werk te zoeken.’ Hij boog zich naar haar toe en hij keek haar meelevend aan. ‘Maar hoe gaat het met jou?’
‘Wel beter nu. Ik ben hier omdat Robert en ik hierheen zouden gaan als we klaar waren met de studie. Robert had het altijd over Fresnay.’ Haar stem klonk vlak nu. Ineens zaten er meters tussen hen.
‘We hebben het er indertijd eens over gehad, herinner ik me,’ zei Laurent. ‘Toen we ontdekten dat we allebei zo genoten van Fresnay.’
‘O, dat wist ik niet.’ Dorien keek hem verbaasd aan. Laurent glimlachte.
‘Zal ik jou ook enthousiast maken voor Fresnay en je morgen een rondleiding geven? Dan laat ik je daarna zien waar mijn oma woont.’
Dorien voelde haar bloed nu door haar hele lichaam stromen en ze knikte verlegen. ‘Zit je op de camping?’ Weer knikte Dorien. ‘Dan kom ik je om tien uur ’s morgens halen bij de ingang.’ Morgen. Hij kwam morgen. Laurent probeerde opnieuw haar blik vast te houden, maar haar ogen gleden naar binnen. Toen lukte het haar hem aan te kijken en zei ze rustig: ‘Goed, Laurent, ik zie je morgen.’
Op zondag werd Dorien vroeg wakker. Tegen tienen liep ze heen en weer voor de receptie. Misschien kwam hij een kwartier te laat? Want hoe zou dat gaan als je vader Frans was en je moeder Nederlands? Ze wist het niet. Maar hij leefde in Nederland. Dus? Ze had het idee dat ze de plantenbakken al duizend keer gezien had. Ze wist precies hoeveel planten erin stonden. Ze keek op haar horloge. Het was tien uur. En toen ze weer opkeek, kwam Laurent eraan.
‘Hallo,’ zei ze alsof ze buiten adem was. Hij gaf haar een hand en lachte.
‘Ben je er klaar voor?’ Dorien lachte instemmend. Samen liepen ze naar het dorp.
‘Dat zijn wevershuizen met hun wasplaatsen,’ wees Laurent naar de huizen langs de rivier. ‘Voor geweven doeken van hennep. Ze waren vooral geschikt voor zeilen.’ De huizen zagen er ineens heel anders uit, vond Dorien. Achter elkaar aan liepen ze over de brug. Bij de steile klim naar het centrum legde Laurent zijn hand in haar rug. Dat was niet alleen heerlijk warm, het leek ook of ze vleugels kreeg. Langs een crypte van Hugenoten en Tempeliers kwamen ze en via de markthal met veelkleurige bloembakken belandden ze op het kasteelplein.
‘Dat is de donjon,’ wees Laurent naar de vestingtoren. De poort stond open. Er lag een ommuurde binnentuin achter en van daaruit keken ze naar beneden op de rivier de Sarthe.
‘Heb je genoten van de tocht,’ vroeg Laurent. Dorien knikte enthousiast en haar krullen dansten rond haar gezicht. ‘Dan gaan we naar mijn oma.’
Ze liepen terug door de poort naar het plein. Rechts sloot een halfronde bebouwing het plein af. Laurent pakte haar hand en liep naar het laatste huis links op de hoek.
Dorien zag een gevel, met druivenranken begroeid. Hoge ramen. Witte kozijnen met kleine ruitjes. Beneden blauwgroene luiken. Boven de harmonica’s. De bruine deur had ze nooit open gezien. Maar nu stond er in de opening een oudere dame met uitgestrekte armen en een stralende lach. En haar ogen… waren net als die van Laurent.
Toekomstdroom © Muriam Nelissen
Beoordeling Anneke Blok
Het verhaal ‘Toekomstdroom’ van Muriam Nelissen gaat over verloren en nieuwe liefde. Het heeft in drie pagina’s stof genoeg voor een hele roman. Daardoor krijgt niet ieder onderdeel de aandacht die het verdient.
Het verhaal is chronologisch geschreven en wie eerder een beoordeling van mij gelezen heeft, weet dat ik daar niet zo’n voorstander van ben. Liever had ik gezien dat Nelissen haar verhaal helemaal in Frankrijk had gesitueerd en door middel van flashbacks de lezer had onthuld wat Dorien daar in haar eentje deed en hoe de verhouding met Laurent lag. Dan ontstaat een afgeronder kort verhaal. Dat houdt in dat je eigenlijk halverwege of aan het eind van je verhaal begint. Dan kan je het verloop van de gebeurtenissen ook lekker door elkaar husselen. Je verklapt niet direct alles en de lezer blijft geboeid.
Dan een klein voorbeeld van hoe je in het hoofd van je karakter kan duiken:
De geur van kruiden in de lucht, het sjirpen van krekels, de laatste zonnestralen die de hortensia’s doet opgloeien, Laurents beschermende armen om haar heen. Frankrijk. Dorien huiverde. Het voelde als verraad. Roberts armen waren ferm geweest, ze hadden nooit getwijfeld samen.’Is er iets?’ Laurents stem bij haar oor. Kamperfoelie, een vleugje lavendel, Laurent, die zijn vraag herhaalde in melodieus Frans.
Ik zou bijna het verhaal overnemen. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat iemand mijn stijl gaat nabootsen.
Er wordt wel gezegd: je moet in het hoofd van je hoofdpersoon zitten om goed zijn/haar emoties weer te kunnen geven. Eigenlijk is het nog anders. De hoofdpersoon zit in de hersens van de schrijver. De schrijver kijkt door diens ogen, voelt, ziet, ruikt, hoort en schrijft dat op. Een zin als ‘Dorien leefde met regen, zei ze’ is een poging, maar moet nog directer. Het is een heel ingewikkeld proces: de schrijver wordt als het ware zijn karakter, maar ergens in een hoekje van zijn hersens houdt hij toch de regie. Het werkt als je de karakters minder laat zeggen en meer laat denken. Dit is weer het aloude verhaal: Niet vertellen, maar laten zien.
Muriam Nelissen heeft wel degelijk geprobeerd de gevoelens van haar hoofdpersoon over te brengen, maar het is nog te afstandelijk. Als je merkt dat veel zinnen eindigen met ‘zei ze, somberde ze, glimlachte ze, etc.’ moet er een belletje gaan rinkelen.
Wat ik goed vind is dat Dorien aan het begin van haar rouwproces de regen zoekt, het weten dat ze zijn geur zal kwijtraken, de zingende vogels, de kriebelende zeelucht. Dat is het laten zien, waar ik steeds op hamer. Maar probeer clichés als ‘haar hart sprong open’ te vermijden.
Een paar korte opmerkingen. Het tijdverloop is mij niet helemaal duidelijk. Gaat Dorien pas na twee jaar naar Frankrijk of kort na het behalen van haar diploma?
Ik vond de opmerking dat ze Laurent nog nooit Frans had horen spreken ongeloofwaardig. Vroeger was Frans een verplicht vak op de Hotelschool. Is het dat nu niet meer?
Er zijn maar weinig thema’s in de literatuur, liefde is daar een van, het is de kunst van de schrijver een oud thema nieuw leven in te blazen. Dit is een vrij klassiek gegeven. We hebben allemaal wel eens zoiets gelezen. Dat neemt niet weg dat de belevenissen van Dorien na herschrijven ons gevoel kunnen raken.