Als volwassenen falen / Barbara Joy

Als volwassenen falen / Barbara Joy

Van dichtbij bekijkt de dokter mijn gezicht. ‘De zwellingen zijn bijna weg en je neus staat weer mooi recht. Wat mij betreft mag je vandaag naar huis.’
‘Yes! Wat zal mijn hond blij zijn. Dan gaat ze gekke rondjes rennen en springt ze telkens tegen me op.’
‘Als je maar oppast dat je niet weer valt,’ zegt hij met een lach en loopt weg.
‘Hoe heet je hond?’ vraagt de zuster.
‘Sacha. Ze heeft zachte, blonde krulletjes en lijkt op een grote poedel. Ze is heel lief, maar als ze de kans krijgt, likt ze mijn gezicht.’
De zuster trekt een vies gezicht.
‘De honden uit ons asiel mogen dat nooit van mij,
maar van Sacha vind ik het niet erg.’
‘Ik ga je ouders bellen en je ontslagpapieren in orde maken. Pak jij je spullen alvast in? Des te sneller ben je weer bij je hond.’
Ik haast me. Al tien dagen moet Sacha me nu missen. Als ze maar niet denkt dat ik haar in de steek heb gelaten, zoals haar vorige baasje. Hij dumpte haar omdat ze een angstplasser was. Een bang hoopje hond dat trillend in de hoek van haar hok kroop. Ik wachtte tot ze uit zichzelf naar me toe kwam, het hondenkoekje van mijn hand durfde te pakken en zich liet aan­halen. ‘Ze heb­ben jou geslagen, hè?’ fluisterde ik bij haar oor. Ze kwispelde. ‘Niemand zal je nog kwaad doen, ook papa niet. Daar zorg ik wel voor.’
 
Zwijgend rijdt papa bij het ziekenhuis weg, mama is ook al zo stil.
‘Ik ben blij dat ik naar huis mag,’ zeg ik vanaf de achterbank.
‘Wij ook,’ zegt mama.
‘Weet je wat ik het leukste vind?’
Geen reactie.
‘Dat ik Sacha straks kan knuffelen. Ze wordt vast gék van blijdschap.’
Papa zet de radio aan. Mama kijkt naar hem. In haar voorhoofd zit een diepe frons. Zou ze weer hoofdpijn hebben?
Een man in een rode auto haalt ons in. Als hij naast ons rijdt en opzij kijkt, tikt papa op zijn voorhoofd.
Mama legt haar hand op zijn been. ‘Alsjeblieft, Fred.’
Ruw duwt hij haar hand weg. ‘Die idioot haalt vlak voor een kruising in en blijft dan ook nog pesterig lang naast me rijden. Ik kan hem ook een lesje leren, als je dat liever hebt.’
‘Ik wil alleen maar dat je je rustig houdt.’
De man snijdt onze auto bij het weer voor ons gaan rijden. Papa moet remmen en toetert extra lang. De man rijdt er snel vandoor en slaat rechtsaf. Wij gaan linksaf. Ik laat mijn adem los.
Mama zet de radio uit en kijkt papa afwachtend aan. Dan draait ze zich half naar me toe. ‘We moeten je iets zeggen, Liza. Iets verdrietigs over Sacha. Ze is tegen een rijdende auto aan gerend en we heb­ben haar moeten laten inslapen.’
‘Nee!’
‘Ik vind het heel erg voor je, maar ik kan er ook
niets aan doen. Ze schoot de deur uit toen wij ’s avonds na jouw opname thuiskwamen. Ze had inwendige bloedingen en-‘
‘Waar is ze nu?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Hebben jullie haar in de tuin begraven?’
‘Ze is eh, we hebben haar aan de destructor meegegeven. Ben je misselijk? Wil je dat we even stoppen?’
Ik schud mijn hoofd.
Arme Sacha. Ze zal nooit meer tegen me opspringen. Of blij over het strand rennen. Bedelen om aangehaald te worden. Haar balletje op mijn schoot gooien als ze wilde spelen. Of tegen me aan komen hangen als ze voelde dat ik verdrietig
was.
Ze is weg. Hoe konden ze! Sacha verdient veel beter dan meegegeven worden aan die ruwe man met zijn grove handschoenen.
Ik zie voor me hoe hij Sacha aan haar poten uit de stenen kadaverkist omhoog hijst. Hoe haar opge­zwollen, in een rare hou­ding ver­stijfde lijf op de tegels van de binnen­plaats bonkt, een spoor van dunne poep achterla­tend als hij haar aan haar halsband meesleept en met een zwaai in de vrachtwagen slingert. Alsof ze een vies ding is.
Zou ze onderop in de kist hebben gelegen? Die zien er vaak het beste uit; alsof ze met open ogen slapen. Zij waren tenminste niet in een rare, kromme houding verstijfd, zoals de die­ren die voor de helft uit de stapel in een hoek waren gezakt. Vrij­dags ben ik geopereerd. Ja, Sacha was een onderopligger, want de destructor komt altijd op woensdag.
Ik had erbij moeten zijn toen ze die prik kreeg. Dan had ik in gedachten welterusten kunnen zeggen, zoals ik doe bij alle honden en katten die dinsdags afgemaakt moeten worden. De meeste honden worden er rustig van en de dierenarts is blij dat ik ze zo goed kan vasthouden. Maar sommige, vaak de slimste, verzetten zich tot het eind. Dan moet ik hun riem strak door de ring in de grond trekken, en boven op ze gaan zitten, zodat de dierenarts in een keer de prik in hun hart kan zetten. Er waren er ook die te ziek waren om te beseffen wat er gaande was. Hoe zal het gegaan zijn met Sacha?
Ik buig me naar voren. ‘Heeft ze pijn gehad?’
‘Nee. Ze was bewusteloos door de klap en is rustig ingeslapen.’
Het is mijn schuld. Ze had me natuurlijk gemist en
was naar buiten gerend om me te zoeken.
Ze hadden haar moeten begraven. In de tuin, onder de vlinderstruik. Waar ze zo graag lag als het warm was.
 
‘Ik hoef niet te vragen of je blij bent met je nieuwe kleren,’ zegt oma als we op een terrasje in Goes zitten. ‘Het doet me goed dat je weer straalt. Hoelang is het nu geleden dat je in het ziekenhuis lag?’
‘Bijna twee maanden,’ zeg ik met mijn mond vol ijs. ‘Gisteren was Sacha precies acht weken dood.’
Oma’s glimlach verdwijnt.
Mijn lieve omaatje. Jammer dat ik haar niet vaker kan zien. Mama gunde me een vrije zaterdag en zou vandaag het kattenverblijf schoonmaken, zodat ik met de trein naar oma kon. Mama kan best lief zijn. Als ze maar geen hoofdpijn heeft of moe is.
Oma pakt mijn spijkerbroek uit de tas. Ze gaat met haar vingers over de geborduurde bloemen en houdt hem omhoog. ‘Ik vind die uitlopende pijpen heel leuk. Toen ik jong was, mocht ik geen broek dragen, enkel van die truttenjurken en nette meisjes-rokken met van die lange kriebelsokken.’
‘Arme jij.’ Ik kijk haar overdreven medelijdend aan en hang de broek over mijn arm. Hij was hartstikke duur, maar oma wilde hem per se alvast voor mijn verjaardag geven. ‘Hij is echt hip. Hier kunnen ze me op school niet om uitlachen.’ Ik kijk om me heen of iemand me ziet en denkt: Wauw! Dat meisje boft met zo’n leuke broek.
Het voelt alsof ik een stomp op mijn borst krijg. Aan de overkant van het plein loopt Sacha. Ze kwispelt en heeft haar kop schuin opgeheven naar een grijze me­vrouw die iets tegen haar zegt.
‘Sáá-cha!’ Ik spring op en wring me tussen de stoelen en tafels door het plein op. Sacha rukt zich los, rent naar me toe en springt me bijna ondersteboven.
De grijze mevrouw komt op een drafje aanlopen. ‘Sorry,’ zegt ze buiten adem. ‘Ze trok zich los voordat ik er erg in had. Sacha af, kom hier.’
Ik hurk en trek Sacha tegen me aan. ‘Hoe komt u aan haar?’ vraag ik streng. ‘En wat is er met haar poot gebeurd?’ Sacha kan niet stilstaan, ze jankt en bijt zachtjes in mijn hand.
‘Ik eh… heb haar uit het asiel in Vlissingen. Ze was aangereden en haar poot zat in het gips. Haar rug moest ook nog genezen en ze kon niet lopen. Haar baas vond zoveel zorg te lastig en wilde haar niet meer hebben, zei de asielhoudster.’
‘Ze wás helemaal niet afgestaan! Ze was van mij!’
Oma is er nu ook, ze trekt me overeind en legt
een arm om me heen.
‘Sacha is niet dood!’ schreeuw ik tegen haar. ‘Mijn moeder heeft haar gewoon…’ Ik kan het huilen niet meer tegenhouden.
Ik til Sacha op. Ze duwt haar natte snuit zowat ín mijn ogen.
‘Ach, kind toch,’ zegt de grijze mevrouw. ‘Hoe kan dat nou? Jeetje, en wat nu? Ik ben zo blij met haar, ik kan haar echt niet meer missen.’
‘Dat begrijp ik,’ zegt oma. ‘Ik leg het wel aan mijn kleindochter uit.’
O, nee. Ik laat Sacha niet meer gaan. Ik klem haar tegen me aan en laat me op de grond zak­ken. ‘Hoe kon mijn moeder dat doen!’
De grijze mevrouw kijkt me radeloos aan. 
‘Die asielhoudster is mijn moeder,’ zeg ik half huilend. ‘Ze heeft tegen mij gezegd dat Sacha dood was!’
‘Dood?
Mensen houden hun pas in en kijken naar ons.
‘Kom, ga eens staan,’ zegt oma. ‘Je bent bijna veertien, geen vier. Sacha heeft het goed bij die mevrouw, dat zie je zo. En bij haar is ze veilig voor je vader. Dat is het beste wat je voor haar kan doen.’ Zachtjes trekt ze Sacha uit mijn armen en zet haar bij de voeten van de mevrouw neer. ‘Toe, gaat u maar.’
Ze pakt mijn arm. ‘Kom, dan gaan we terug naar het terras.’ Ze geeft me haar zakdoek en als ik tegenover haar ga zitten, zucht ze diep.
Sacha loopt met de mevrouw mee, maar kijkt de hele tijd om. Ik bijt op de zakdoek en wieg mezelf van voor naar achter.
‘Ik snap dat je kwaad bent en verdrietig,’ zegt oma
met gedempte stem. ‘Maar het is niet alleen de schuld van je moeder.’
‘O, nee? Zij heeft Sacha toch verkocht, terwijl ze wist hoeveel ik van haar hou? En ze heeft ook
keihard tegen me gelogen.’
Oma knippert met haar ogen en legt een hand op mijn arm.
‘En wat bedoel je eigenlijk met dat: veilig zijn voor mijn vader?’
Oma kleurt. ‘Ik praatte mijn mond voorbij, maar misschien wordt het tijd voor de waarheid. We kunnen niet langer meer doen alsof er niets aan de hand is. Ik weet hoe je vader tekeer kan gaan. Dat vind ik heel erg.’ Ze klinkt of ze gaat huilen en slikt. ‘Weet je nog wat er gebeurd is die dag dat je opgenomen werd?’
‘Ik had ruzie met mijn vader en riep lul tegen hem. Hij werd razend. Ik probeerde naar mijn kamer te vluchten, maar halverwege de trap greep hij mijn enkel. Ik sloeg met mijn gezicht op de bovenste tree en gilde van de pijn. Maar hij sleurde me verder, van tree naar tree, tot ik beneden aan de trap lag. Daar probeerde hij me overeind te trekken. Ik voelde dat ik een bloedneus had en dat mijn benen slap werden. Toen ik bij kwam, lag ik op de bank en drukte mijn moeder een koud washandje op mijn gezicht.’
Oma’s ogen staan verdrietig. ‘Toen je vader die avond met je moeder thuiskwam, had Sacha haar behoefte in de kamer gedaan. Hij heeft haar… nou ja, hij heeft haar een trap gegeven, waarbij haar poot brak.’
‘Wat gemeen! Sacha kon er niks aan doen, hadden ze haar maar op tijd moeten uitlaten. Ze voelde de spanning natuurlijk. Andere ouders zouden dat begrijpen, maar mijn kutouders niet. En ik had Sacha nog wel beloofd dat ik haar zou beschermen!’ Mijn keel wordt weer dik.
‘Je moeder deed haar best, ze trok je vader weg maar-‘
‘Het bleef dus niet bij die ene trap! Ik wist het. Hij heeft haar halfdood getrapt. O, ik haat hem en wou dat hij dood was!’
‘Ze heeft Sacha opge­tild en is met haar helemaal naar het asiel gelopen.’
‘Daarom hoeft ze Sacha nog niet te verkopen of… of tegen mij te líegen.’
‘Wij maken ons ook zorgen, meisje. Als het thuis weer mis gaat, moet je maar naar ons toe komen.’
Ik knik. ‘Hoe hij kijkt als hij driftig is. Zo eng! Je moet het maar niet aan opa vertellen, maar dat poppen­wiegje dat hij voor mijn vijfde verjaardag maakte, heeft mijn vader helemaal in elkaar getrapt. Zelfs toen er alleen nog maar plankjes lagen en mijn platgetrapte babypop, ging hij door. En dat alleen maar, omdat ik per ongeluk limonade omgestoten had over zijn postzegelalbum. Mijn moeder durft dan niets te doen. Zij is een ongelooflijke bangerik.
‘Wij kunnen haar ook niet helpen. Ze wil geen aangifte doen of hulp. Tja, dan sta je machteloos.’
‘Mag ik vannacht bij jullie slapen?’
‘Tuurlijk. Je kan op de bank slapen, dan gaan opa en ik wel wat eerder naar bed. Je ouders moeten wel weten dat je bij ons blijft.’
‘Ik ga mijn moeder nu bellen.’
Ik zoek wat kwartjes voor de telefooncel die verderop staat. Ik toets het nummer van het asiel in. Mijn moeder meldt zich.
‘Je hebt tegen me gelogen,’ gooi ik eruit. ‘Sacha is helemaal niet dood. Ze kwam hier zonet voorbijlopen!’
‘O. God. Nee, ja. Ik heb haar meegegeven aan een mevrouw uit Goes.’
‘Ze was ook niet tegen een auto opgeknald, hè? Die driftkikker heeft haar halfdood getrapt. Ik haat jullie en ik blijf vannacht bij oma slapen.’
‘Wacht even, laat me het uitleggen.’ De deur van
het kantoor gaat met een klik dicht.
‘Hier ben ik weer. Het klopt wat je zegt. Maar ik kon je de waarheid niet vertellen. Ik wilde het niet moeilijker voor je maken dan het al was. Daarom heb ik een leugen verzonnen. Het spijt me.’
‘Daar heb ik niks aan. Ik wil de waarheid weten.’
‘Daar vind ik je nog wat te jong voor.’
‘Jammer dan. Ik neem geen genoegen meer met smoesjes.’
‘Toen we die avond moe thuiskwamen had Sacha op het tapijt geplast en gepoept. Ze had diarree en het lag overal. Je weet dat je vader niet met spanningen om kan gaan. Zijn jeugd in oorlogstijd was niet makkelijk. Ook erna niet. Hij was blij dat hij in dienst kon, ver weg van huis, als soldaat in Indië. Maar ook daar heeft hij vreselijke dingen meegemaakt. Daardoor vertrouwt hij niemand en voelt hij zich snel aangevallen. In het ziekenhuis was hij bang geweest voor lastige vragen.’
‘Dat is zijn eigen schuld. Hij boft dat ik niets gezegd heb tegen de dokters. Maar het is typisch iets voor hem om zich daar meer zorgen om te maken, dan om mij.’
‘Hij maakte zich echt wel zorgen om jou, maar dat kan hij niet uiten.’
‘Dat zal wel.’
‘Afijn, toen we thuiskwamen, ging hij door het lint. Hij trapte Sacha in een hoek en stopte pas toen ik op zijn rug sprong en mijn armen strak om zijn keel trok. Het was vreselijk. Eerst had ik jou niet kunnen beschermen en nu Sacha niet.’
Het blijft even stil. Dan klinkt een zucht. ‘Ik heb Sacha opgetild en naar het asiel gedragen. Tegen de dierenarts, die meteen kwam, heb ik de leugen over die auto voor het eerst verteld. Omdat ik me schaamde. Ik heb Sacha in het kantoortje op een kussen gelegd en ben de hele nacht bij haar gebleven, naast haar zittend op de grond. Piekerend.’
Haar stem klinkt lager en zachter. ‘Als je dochter geopereerd wordt, hebben ouders elkaar nodig. Ik voelde me eenzaam, Liza, machteloos en tekortschieten. Eerlijk gezegd heb ik overwogen om bij je vader weg te gaan, de maat was meer dan vol. Maar waar moest ik naartoe?’
Ze huilt. Ik zet me schrap, ik mag nu niet week worden. Zij heeft mij nu meer nodig dan ik haar.
‘Jij moet gewoon blijven waar je bent. Je had hem de deur uit moeten sturen.’
Het huilen gaat over in een rare, hoge lach. ‘Alsof je vader zich weg zou laten sturen… Een gescheiden gezin, dat wil jij toch ook niet?’
‘Liever dat, dan een driftkikker waar je bang voor bent, toch?’
‘Hoe dan ook, de volgende morgen kwam die mevrouw uit Goes. Ze zocht een hond zoals Sacha en zag haar liggen. Ondanks de verwondingen en zorg die Sacha nodig had, wilde ze haar graag hebben. Ik had geen tijd om na denken, of ik kon het niet meer. Het was een mooie kans om Sacha te beschermen tegen je vader. Ook al wist ik dat jij er veel verdriet van zou hebben.’
‘Zo kan het niet langer. Ik blijf bij oma slapen en ik weet nog niet wanneer ik weer thuiskom.’
Ik hang op en loop terug naar oma.
Ze schuift haar kopje van zich af en kijkt me afwachtend aan. Ze hoopt zeker dat ik ga zeggen dat ik mijn ouders begrijp. Nou mooi niet. Mijn vader is echt te ver gegaan. Als ik mama was, zou ik hem weggestuurd hebben. Ze laat zich nog liever doodslaan. Maar ik niet!
Ik kijk oma aan. ‘Ze heeft me alles verteld. En ik heb haar gezegd dat ik nog niet weet wanneer ik thuiskom. Weet je nog, oma, wat je vroeger zei als ik zorgen had? Voor elk probleem is een oplossing. Het kost alleen soms wat moed.’
‘Ik hoop het, kind.’ Ze schuift haar stoel achteruit. ‘Maar nu moet ik eerst naar de wc.’
Oma’s hoofd en schouders hangen voorover, ze zet onzekere stappen en ziet er ineens kwetsbaar uit. Ik zucht. Als volwassenen het niet aankunnen, moeten kinderen sterk zijn. In gedachten zie ik de hoge, steile trap bij de boulevard waar we zondags vaak wandelen. Sommige vaders zijn zo dom om de leuning niet vast te houden.
Het restje van mijn chocolade-ijsje is inge­zakt tot een vieze, dunne drab. Zouden mensen ook opzwellen en hun poep laten lopen als ze dood zijn?


Als volwassenen falen © Barbara Joy