Als onzichtbare wolken hangen de geruchten over de Duitse opmars boven de Greb.
‘Waar zouden ze nu zitten?’ vraagt Simon terwijl hij zijn ene oog dichtknijpt en met de andere in de loop van zijn opengeklapte geweer tuurt.
‘Ik heb zojuist gehoord, dat ze in de Peel zijn,’ zeg ik terwijl ik mijn hoofd tegen de houten wand van de loopgraaf laat rusten. Ik had niet gedacht dat het zover zou komen. Zelfs toen gisteren de alarmfase werd afgeroepen dachten we nog aan een oefening. Zo veel hadden we immers nog niet geoefend.
In de verte klinkt voor de zoveelste keer het gezoem van de vijandelijke vliegtuigen.
‘Het gaat gebeuren jongens,’ zegt een sergeant die de stelling binnenkomt. Zijn stem klinkt gejaagd. ‘Ik hoorde, dat de moffen al in Wageningen zijn.’
Ik probeer me voor te stellen hoe het is om straks oog in oog te staan met de vijand. Mijn geweer tegen mijn schouder te drukken. Door het vizier een punt tussen zijn hoofd en buik te zoeken en de trekker over te halen.
Ik zie Greet voor me terwijl ze de was ophangt. Ze legt even een hand op haar schort. Ze zou de berichten ook horen.
Als een onzichtbare deken valt de duisternis over het bos. De sergeant houdt een fles jenever omhoog. ‘Neem er één, jongens,’ zegt hij. ‘Dan slaap je goed vannacht.’
Ik houd mijn beker op en zie dat zijn hand trilt. In de verte gaat het artillerievuur als een woeste waakhond tekeer. Simon is op de houten brits naast me komen zitten. Hij slaat zijn rantsoen in één teug achterover.
‘We schieten die moffen morgen aan repen,’ zegt hij grimmig.
‘Denk je dat we ze hier tegen kunnen houden?’ vraag ik.
‘Ze verwachten dat de Grebbelinie vier maanden stand kan houden.’
‘Je bent getrouwd,’ zegt hij terwijl hij naar mijn trouwring knikt.
‘Ik word binnenkort papa,’ zeg ik met enige trots in mijn stem.
Een granaat komt fluitend over ons heen. In het licht van een Duitse lichtkogel zie ik dat Simon een kruis slaat.
‘Jij?’ vraag ik.
Hij schudt zwijgend zijn hoofd.
Ik drink de jenever met kleine teugjes op. De jongere jongens van onze compagnie zitten een stukje verderop te kaarten, maar ze zijn een stuk rustiger dan anders.
‘Vijf jaar geleden leerde ik Maria kennen,’ mompelt Simon meer in zichzelf dan tegen mij. ‘Ze was een dochter van een rijke boer.’ Het woord boer spreekt hij uit of hij net een zure kers in zijn mond heeft gehad. ‘Te rijk voor een arme wees.’
‘Je hebt geen vader en moeder meer?’ vraag ik overbodig.
‘Ik ben helemaal alleen op de wereld,’ lacht hij schamper. ‘Mijn ouders zijn verongelukt toen ik vier was. Ik ben opgevoed door mijn oma. Die is nu ook dood.’
‘Maria’s vader dreigde allebei mijn benen te breken.’
Hij zwijgt even.
‘We bleven elkaar toch stiekem zien en ze raakte zwanger. Ik heb haar gesmeekt er met me vandoor te gaan, maar ze durfde niet. Uiteindelijk zocht haar vader een man voor haar uit. Een twintig jaar oudere weduwnaar die naast tachtig koeien nog vier kinderen had, dus die ene kon er ook nog wel bij. Toen ze trouwde, zei ze dat ze me liever nooit meer wilde zien en ik besloot te verhuizen. Ik heb me erbij neergelegd, maar nu ik hier zit. Ik bedoel de situatie waarin we nu zitten.’
Ik knikte en begreep het. Morgen zouden we oog in oog komen te staan met de vijand. Ik dacht aan het nieuwe leven in Greets buik en sloeg de laatste teug jenever achterover.
‘Het werd een jongentje,’ zei hij met overslaande stem. ‘Mijn zoon.’
‘Gaat iemand het hem ooit vertellen?’
‘Maria heeft het wel beloofd, maar ik weet het niet. De schande. Je kent dat wel op zo’n katholiek dorp.’
Ze liggen nu nog geen honderd meter van ons vandaan. Het artillerievuur gaat als een dolle tekeer, toch lijkt het of ik geen deelnemer, maar een toeschouwer ben van deze oorlog. De lucht en de bomen zien er neutraal uit. Het lijkt of ik droom. Achter me hoor ik een van de soldaten hysterisch huilen. Zijn ogen lijken uit zijn hoofd te puilen. Ik wend mijn blik af en dwing mezelf me te concentreren op het blikveld voor me.
‘We worden vanuit de bomen aan de zuidkant van de stelling beschoten,’ schreeuwt een van de soldaten achter me.
Simon richt zijn mitrailleur. De takken bewegen en één voor één vallen de SS-ers als rijpe appels naar beneden, totdat het stil wordt in de bomen.
Als ik mijn geweer op een groene schim tussen de gele rogge richt, zie ik in een flits Simon die naast me stond, op de grond duiken. Mijn eerste gedachte is dat hij geraakt is, maar als ik me omdraai zie nog net hoe hij de handgranaat terugsmijt de roggeakker in waar het ding met een geweldige knal tot ontploffing komt. Heel even zie ik mezelf voor me met een groot gat in mijn borst. De jonge soldaat begint opnieuw te snikken.
De strijd wordt steeds heftiger. De kruitdampen hangen als een dichte nevel tussen de bomen. Met terugwerkende kracht voel ik de doodsangst van de afgelopen uren in elke vezel van mijn lichaam kruipen. Met trillende knieën richt ik opnieuw mijn geweer.
‘Terugtrekken,’ roept de Sergeant.
‘Waarom?’ schreeuwt Simon.
‘De munitie is bijna op,’ schreeuwt de sergeant terug.
‘Ik ga ze eigenhandig afmaken,’ roept Simon. Hij grijpt zijn geweer en klimt uit de loopgraaf.
‘Terugkomen gek,’ roep ik terwijl ik een schok door zijn lijf zie gaan. Hij valt achterover in de loopgraaf. De rode vlek op zijn uniform wordt langzaam groter. Ik trek zijn jas uit en probeer het bloeden te stelpen. Simon begint diep te zuchten. Ik pak zijn hand en voel de eenzaamheid die deze man de afgelopen jaren heeft doorgemaakt langzaam uit zijn lichaam vloeien. Een golf bloed gulpt uit zijn mond.
De sergeant roept. Nog één keer kijk ik achterom. De zoon van Simon zal nooit weten dat zijn vader een held is.
Twintig jaar later.
Greet en ik rijden over de Rijnbrug richting Rhenen Voor ons ligt De Greb als een grote beer te slapen.
Het is rustig op het ereveld. De straffe wind blaast venijnig over de begraafplaats. In mijn hand houd ik het bloemstukje van rozen en gerbera’s. Elk jaar gaan Greet en ik op Simons verjaardag naar Rhenen om bloemen bij zijn steen te leggen. Wij zijn de enigen die in al die jaren aandacht aan Simons laatste plekje hebben besteed. Als Greet en ik er niet meer zijn zal een eenzame held vergeten zijn. Een paar meter voor Simons graf blijf ik staan. Ik houd secondelang mijn adem in. ‘Kijk,’ zeg ik hijgend tegen Greet terwijl ik in de richting van Simons laatste rustplaats wijst. Voor de steen van de eenzame held staat een bakje met blauwe violen.
Blauwe violen © Rijk Arends
Beoordeling Gerard Klappers
Mooi verhaal, vind ik. De sfeer tussen de mannen in de loopgraaf wordt goed geschetst, het is spannend en meeslepend geschreven. Alleen het einde vind ik niet goed uit de verf komen.
Allereerst kun je er natuurlijk over twisten of iemand die als een soort kamikaze uit de loopgraven springt wel een held is. Maar buiten dat lijkt het me niet zo logisch dat een soldaat die onder vuur ligt en ziet hoe zijn maat is neergeschoten zich nog eens omdraait en nog even mijmert over dat het zo jammer is dat zijn zoon nooit zal weten dat Simon een held was. Dit komt gekunsteld over. Hier klinkt de schrijver door die het nodig vindt om alvast een hint op het vervolg te geven. Een vervolg dat mager en afgeraffeld is. Hier moet ik weer beginnen over de nou en? vraag. (zie mijn commentaar op het verhaal van Anita Lodewijks)
Ineens is het twintig jaar later. De hoofdpersoon rijdt met Greet naar de begraafplaats en ineens zien ze de blauwe violen op het graf staan. Nou en? De clou ontgaat mij hiervan. Natuurlijk weet ik wel dat waarschijnlijk de zoon is opgedoken en dat die ze daar neer heeft gezet, maar daar zit dan een heel verhaal achter wat ons is onthouden. Dit onderdeel is te wezenlijk voor dit verhaal om het onder het mom van een open einde maar weg te laten.
Bovendien, als de blauwe violen er op het einde ineens staan denk je als lezer – vooral ook omdat Blauwe violen ook de titel is – dat die bloemen ergens symbool voor staan, ook bij herlezen kon ik niet ontdekken waar die blauwe violen nu voor staan.
Jammer van die laatste alinea dus. Ik denk dat de schrijver hier een keuze moet maken tussen; of die laatste alinea helemaal weglaten, of de geschiedenis die gesuggereerd wordt ook helemaal uitwerken. En dat laatste lijkt me, gezien de schrijfstijl van het begin van het verhaal, geen straf om te lezen.
Beoordeling Anneke Blok
‘Blauwe violen’ van Rijk Arends is het voorbeeld van een goed opgebouwd kort verhaal. Een eenvoudige intrige, weinig personen, maar wel een simpele pointe die ontroert. Juist omdat ik dit verhaal zo voortreffelijk vind, heb ik het extra kritisch gelezen. Sommige opmerkingen komen misschien een beetje pietluttig over, maar het verhaal is het waard.
De eerste alinea geeft duidelijk tijd plaats en situatie aan. Goed gedaan. We weten als lezer onmiddellijk waar we aan toe zijn.
Twee keer onderbreekt de auteur met aanhalingstekens de dialoog van Simon. Bij: ‘Ze verwachten dat de Grebbelinie…’ is de volgende zin ‘Je bent getrouwd’ ook een uitspraak van Simon. Hetzelfde bij ‘Die is nu ook dood.’ ‘Maria’s vader…’ Dit is wel heel gemakkelijk te herstellen. Bij het laatste voorbeeld komt de dreiging van Maria’s vader wel erg abrupt na de opmerking over de dood van de grootmoeder. Ik vermoed dat de schrijver hier aan het redigeren is geweest met een ongewild gevolg.
‘Simon schudt zwijgend zijn hoofd.’ Hier moet de schrijver subtiel laten merken dat er iets aan de hand is. Met het een aarzeling of neergeslagen ogen suggereer je al veel.
De liefde van Simon voor Maria mag wel enigszins emotioneler, romantischer worden verwoord. Een verboden geliefde wordt meestal geïdealiseerd. Misschien is hier het moment om Maria op de een of andere manier met blauwe violen te verbinden. Reuk, ogen?
De vergelijking ‘een woeste waakhond’ vind ik erg goed getroffen. En door de alliteratie en door het juiste beeld. ‘De zure kers’ is weer wat misplaatst, te gezocht. Rijk Arends wilde duidelijk de vergelijking met een citroen of augurk vermijden. Als je als schrijver geen goede vergelijking kunt vinden kan je beter de dingen gewoon zeggen.
Ook kwam ik twee keer het bijvoeglijk naamwoord ‘onzichtbaar’ tegen. (deken, wolken)
‘We worden vanuit de bomen aan de zuidkant van de stelling beschoten’, is een veel te correcte volzin in deze situatie. Dit moet je in korte kreten weergeven.
Het feit dat Simon het leven van de hoofdpersoon gered heeft door de handgranaat terug te gooien, mag in de laatste alinea nog wel enige aandacht krijgen. In deze alinea wordt Simon twee keer een eenzame held genoemd. Dit is sowieso te veel. En ik zou voorzichtig zijn met het woord ‘held’ en verder liever spreken van ’tragisch’. Want eigenlijk was het een manier van zelfdoding.
Er staan nog een paar interpunctie en spellingsfouten in dit verhaal, maar die kan de auteur best zelf corrigeren. Want dit is zo’n fijn verhaal dat het echt loont nog eens goed op de details te letten.
Mijn complimenten.