Opa! Met een ruk ga ik rechtop zitten. Hoe bestaat het dat ik daar nog helemaal niet aan gedacht heb! Maar ze heeft gelijk, hij moet het ook weten. Ik zucht en zie hem meteen voor me. Vierentachtig jaar en meer pater familias dan mijn vader, die bijna ongemerkt door het leven gaat. Moeder en opa, met hetzelfde sop overgoten, hebben hun stempel al zo lang als ik me kan herinneren op ons gezin gedrukt.
‘Misschien kun je vanmíddag even gaan, want vanochtend heeft hij de hulp.’
Ze komt overeind om een tweede kop koffie in te schenken. Ineens valt het me op dat haar rug nog steeds recht is en in haar kastanjebruine krullen geen spoor van grijs te ontdekken valt, alsof ze het lichamelijke verval in eigen hand heeft.
‘Dat zie ik nog wel.’
Ze snuift. ‘Zulke dingen moet je niet uitstellen Do, wie A zegt…….’
Ik schiet in de lach. ‘Waar slaat dát nou op!’
Ze zet de beker voor mijn neus. Onbeheerst, de inhoud golft over de rand.
Mijn moeder doet alsof ze het niet ziet en laat mij het vaatdoekje pakken om de koffie van de tafel te deppen.
‘Nog een wonder dat je niet vraagt of ik het Lisanne al heb gemaild,’ zeg ik, poetsend op het gladde hout.
‘Dat heb ik zelf net gedaan en je zuster zal zich daar in New York af zitten vragen wat haar broer bezielt.’ Die triomfantelijke blik! Ik wring het doekje boven de gootsteen uit tot de vezels kraken en gooi het terug op het aanrecht.
Was Lisanne nu maar hier, dan konden we praten in plaats van te communiceren via de computer.
‘Zorg dat jij ook zo snel mogelijk op eigen benen staat,’ fluisterde ze in mijn oor bij het afscheid op Schiphol, ‘en ga weg uit het dorp.’
Voor dat advies ben ik haar nog steeds dankbaar, maar verder dan de andere kant van het land ben ik niet gekomen. En amper een dagje thuis laat me weten dat er niets veranderd is.
Ik ga weer zitten en met de mok in mijn hand kijk ik door het lage raam de tuin in. De appelboom op het veldje staat te pronken in een bruidskleed van roze en wit. De touwen van de schommel die er ooit heeft gehangen, hebben littekens achtergelaten in de bast van een van de dikste takken. Een aanstormende gedachte aan Bianca in haar trouwjurk duw ik de kop in.
Ik zal vanmiddag even bij die ouwe langsgaan, maar ik kijk er niet naar uit.
Hij heeft ogen die je dwingen om de dingen precies te vertellen zoals ze zijn. Geen enkele leugen overleeft die blik. Dat hebben zijn leerlingen destijds aan den lijve ondervonden. Arme kinderen, maar hij had er wél de wind onder!
Ik geniet van de wandeling naar mijn grootvaders huis en probeer niet aan het komende gesprek te denken, maar me te concentreren op de omgeving. Het dorp ligt als een gebalde vuist in het wijde Noord-Hollandse land. De zo vertrouwde huizen, zorgvuldig in de oude stijl gerenoveerd, staan aan weerszijden van de nauwe straten te dutten. Geen auto die ze wakker maakt.
‘Héé Do!’ klinkt het vanachter een struik in een voortuin met de afmetingen van een postzegel. Het is een jonge vent met een snoeischaar in zijn hand.
Ik herken hem. ‘Jaap! Hoe gaat-ie?’
Jaap veegt met zijn mouw langs zijn voorhoofd, de schaar zwiept door de lucht.
‘Goed joh, met jou?’ Hij kijkt me een moment nieuwsgierig aan en wendt dan zijn blik af. Hij weet het óók al, schiet het door mijn hoofd. De tamtam werkt nog steeds op vol volume. Ik knik, steek mijn hand op en loop door.
Bij de kleine dorpsschool, die nu verenigingsgebouw is, blijf ik staan en mijn ogen gaan naar het huis dat er stijf tegenaan leunt. Daar woonde altijd het schoolhoofd met zijn gezin. Er fladdert een verre herinnering voorbij, die me laat glimlachen. Ik zie mezelf als vijfjarige naar de schoolzolder sluipen en plat op m’n buik in het stof liggen om door een gat in de planken te kijken hoe opa les gaf aan de zesde klas. Ik kan zelfs de luchtstroom weer oproepen die door de spleet in het hout mijn ogen liet tranen, maar vooral de spanning in mijn buik uit angst dat opa omhoog zou kijken. En naderhand oma, die mopperde op mijn vuile kleren. Ik neem me voor om straks even naar haar graf te gaan.
Slenterend ga ik verder tot ik aan de rand van het dorp kom, waar het huisje van opa staat. De paarse judaspenning, puntig omhooggeschoten bij de gazen afrastering, geurt als ik me over het altijd klemmende tuinhekje buig. Ik loop achterom en laat de poes schrikken die zich op het deksel van de regenput zit te wassen. De zon schiet lichtpijlen uit haar vacht als ze er vandoor gaat. Met schaamte besef ik hoe lang het geleden is dat ik hier was.
De ijzeren klink ligt koud in mijn hand als ik de achterdeur openduw.
‘Opa, bent u daar?’ roep ik onder het voetenvegen.
De deur van de kleine bijkeuken gaat open en de forse gestalte van mijn grootvader verschijnt in de opening. Tijdens een onderdeel van een seconde zie ik hem als een ouderwetse foto in een vergeelde lijst. Ontroering vult mijn hart. Wat is hij oud geworden.
‘Aldo jongen, waar heb ik deze eer aan te danken?’ Het cynisme ontgaat me niet. Oud jawel, maar nog steeds dezelfde.
De kamer is klein en donker. Mijn grootvader lijkt nog steeds te groot voor dit vertrek en de meubels ook; je moet er tussendoor laveren om de tafel met het pluchen tafelkleed te bereiken. En overal liggen stapels boeken en kranten.
Opa komt met een blad in zijn handen uit de keuken. Hij zet de kopjes op tafel en verplaatst ook het theelichtje van het ouderwetse dressoir daarheen. Met vaste hand strijkt hij een lucifer af en knikt als het waxinelichtje vlam vat.
Zorgvuldig legt hij het roostertje terug en zet dan de theepot erop.
‘Zo, even trekken,’ bromt hij en laat zich zakken in de enige leunstoel aan tafel.
‘Lekker weer,’ zeg ik, ‘het lijkt wel zomer.’
Opa antwoordt niet, maar kijkt me afwachtend aan. Ik bedenk hoe belachelijk het is dat mijn hartslag naar een hoger tempo overschakelt, maar ik kan er niets aan doen dat ik me weer tien voel onder zijn blik en automatisch ga ik in mijn hoofd op zoek naar dingen die ik naar zijn maatstaf fout gedaan kan hebben.
Ik kom er meteen een tegen en die moet ik hem nu gaan vertellen. Oma kijkt me vanaf het dressoir bemoedigend aan. Toe maar jongen, lijkt ze te zeggen.
‘Bianca en ik gaan uit elkaar,’ gooi ik er uit. Opa zwijgt.
‘Het werkt niet meer tussen ons.’ Ik til mijn handen van de tafel en draai de palmen naar boven. ‘Het is op!’
‘Jammer dat je me het gisteren niet bent komen zeggen.’
Ik trek een wenkbrauw op.
‘Dan had ik het vanmorgen niet van een ander hoeven horen.’
Shit, de hulp! Opa schenkt de thee in en schuift een kopje in mijn richting.
‘Er werd ook gezegd dat je een ander hebt.’
Het bloed schiet naar mijn wangen. Dat bekrompen geroddel!
Tot mijn verbijstering begint mijn grootvader hardop te lachen.
‘Aldo, je zit er bij als een kleine jongen, die te biecht is.’
‘Zo voel ik me ook,’ laat ik me ontvallen.
Opa lacht nog harder, hij moet zijn theekopje neerzetten omdat zijn hand mee schudt in het plezier. Het verwart me, is die ouwe aan het dementeren?
Alsof hij een kijkje in mijn gedachten heeft genomen zegt opa: ‘Nee hoor, mijn kop werkt nog uitstekend.’ Hij grinnikt na en veegt de tranen uit zijn ogen.
‘Scheiden is tegenwoordig toch niks bijzonders meer?’ Hij neemt een slok thee en kijkt me over de rand van zijn kopje aan. Ik zit als een klein kind te mokken.
Opeens staat opa van tafel op en schuift de theekopjes in één zwaai aan de kant.
‘Zin in een borrel?’ Ik bespeur een schalkse trek rond zijn mond en kan me niet herinneren dat mijn grootvader ooit op dit uur de drankfles op tafel zette. Ik bekijk hem met licht wantrouwen. Is er misschien tóch iets niet in orde?
‘Of ben je een gedresseerde aap geworden?’ Hij wacht even en ik zie tot mijn ongeloof pretlichtjes in zijn ogen. Doelt hij op Bianca, die fel tegen het gebruik van alcohol is? Het is waar dat ik me aan haar heb aangepast.
‘Ja, lijkt me lekker.’ Ik hoor zelf hoe lullig het klinkt.
Opa draait zich om en tovert twee borrelglaasjes en een fles jenever uit een kastje tevoorschijn. Hij schenkt met gulle hand in en reikt me een glas aan. De fles zet hij naast zijn eigen glaasje op tafel. Tevreden neemt hij weer plaats in zijn stoel, om meteen weer half overeind te komen. Steunend met één hand op de leuning, strekt hij de andere uit naar de foto van oma. Ik voel mijn ogen groot worden als hij met een geroutineerd gebaar de zilveren lijst beet pakt en deze met de afbeelding naar beneden op het dressoir legt.
‘Dat is beter voor de gemoedsrust,’ mompelt hij en draait zich weer om.
Hij heft zijn arm op en brengt het tot de rand gevulde glas in mijn richting.
‘Proost jongen!’ Slurpend drinkt hij zijn eerste teug. Ik doe hetzelfde en voel hoe de jenever mijn slokdarm in brand zet. We drinken zwijgend en na elke slok slaakt opa een verlekkerde zucht. Al snel schenkt hij opnieuw in. Hij trekt zich niets aan van mijn afwerende hand en tapt ook mijn glaasje weer vol. Jezus, die man gaat me onder tafel drinken, denk ik in paniek.
‘Vertel eens, wát ging er mis?’ Opa leunt op tafel naar me toe. Zijn gezicht oogt ontspannen en daar houd ik de jenever verantwoordelijk voor.
De inhoud van de fles is flink verminderd. Ik drink af en toe kleine teugjes en zorg dat ik het glaasje dicht bij me houd met beide handen er omheen, zodat opa de inhoud niet kan zien. De alcohol zoekt als een warme stroom zijn weg in mijn lichaam en nestelt zich in alle windingen van mijn hersens.
‘Wat moet ik daar nou over vertellen…’ zeg ik ontwijkend.
Opa kijkt me recht aan. Zijn oogwit toont een netwerk van rode adertjes.
‘Waarom ging je vreemd?’
Mijn gedachten zitten in een draaimolen. Onkreukbare Bianca, die een keurig leven wil zonder kinderen en al haar energie geeft aan de minder bedeelde medemens. Floor, met haar onstuimige manier van beminnen waar ik verslaafd aan ben en die mijn leven laat tintelen van spanning. Bianca in bed, een gedoogbeleid…, Floor in bed, één feest van warmte en genot… De borsten van Floor… Mijn lichaam reageert al als ik aan ze denk. Zelfs op dit moment zijn daar de eerste signalen van. Ik voel mijn wangen warm worden, alsof opa dwars door de tafel mijn groeiende erectie kan zien.
‘Was het de seks?’ Opa’s mond hangt een beetje open. Ik staar er naar en vind het weerzinwekkend, maar raar genoeg ook opwindend om hier aan tafel met die onaantastbare man over seks te praten. Ik neem een veel te grote slok jenever. Opa doet hetzelfde. We kijken elkaar strak aan.
‘Het valt me mee dat je het aandurft, al had ik meteen al in de gaten dat Bianca niet de vrouw voor je was.’ zegt opa tenslotte.
Mijn stem schiet omhoog. ‘Dus scheiden is een punt in mijn voordeel?’
‘Misschien bewonder ik je moed.’
Ik geloof mijn oren niet. Opa die alles in het leven naar zijn hand heeft gezet en altijd lijnrecht op zijn doel af ging, hoor ik zeggen dat hij mij moedig vindt?
‘Waarom denk je dat je moeder enig kind is gebleven?’
Het valt niet mee om losse eindjes aan elkaar te knopen als alcohol de regie in handen heeft. Mijn moeder? Oma? Wacht even….!
‘Ken je de kracht van zachtheid?’
‘Als… chantage..middel?’ articuleer ik onzeker.
‘Gedurende de dag meegaand, maar de nacht onder strikte voorwaarden.’
Ik zie een kuise nachtpon voor me, door onbeheerste vingers weggeschoven en… Mijn hand schiet als een stopbord omhoog.
‘Dat zijn dingen die ik …liever niet wil weten…’
Opa duwt mijn arm kalm terug op tafel.
Hij schenkt zijn glaasje nog eens tot de rand vol en met de fles in zijn hand kijkt hij mij vragend aan. Ik weet dat het fout is, maar toch knik ik. Een spelletje van vroeger komt voorbij: als ik tot tien kan tellen voordat opa iets zegt, sta ik op en ga weg. Eén, twee, drie,… vier… de getallen komen aarzelend voorbij… vijf… er zit geen gang in… zes…
‘Dus,’ neemt opa de draad weer op, ‘ging ik een keer per week naar de stad.’
Naar de stad? In mijn hoofd hangt een mist waar denkbeelden net zo snel weer in verdwijnen als ze opkwamen.
‘Daar was een vrouw bij wie ik altijd terecht kon.’
Op het moment dat de mededeling betekenis krijgt verslik ik me in de jenever en hoestend probeer ik de drank uit mijn luchtpijp te verdrijven.
‘Ging jij naar de hoéren?’ pers ik er met schorre stem uit en sta versteld van het feit dat ik opa tutoyeer. En zei ik werkelijk hoeren?
‘Minnares is een beter woord. Ik heb haar nooit betaald.’
Opa elke week een keer in bed met een vreemde vrouw! Ik kan er met mijn pet niet bij. Het gezicht van mijn oma doemt uit de nevel op en ik herinner me de zorgzaamheid waarmee ze haar kleinkinderen altijd omringde. Ontelbaar zijn de momenten waarop ze ons beschermde tegen opa’s strengheid. Opa, streng maar rechtvaardig…Ho! De dingen blijken niet te zijn zoals ik ze had weggeborgen in het vakje jeugdherinneringen. Opeens overvalt me een woede om het verstoren van de orde die onaangetast had moeten blijven. Ik ga rechtop zitten en probeer mijn stem zo vast mogelijk te laten klinken.
‘Waarom bleef je dan nog bij oma?’
Opa haalt zijn schouders op. ‘We wonen in een klein dorp, ik had een goed beroep en we hadden allebei vrede met deze oplossing.’
Ik val bijna van mijn stoel.’Wist oma van die andere vrouw?’
Opa knikt nauwelijks merkbaar en staart in de verte. Dan draait hij zijn hoofd en kijkt me aan. ‘Maar misschien had ik toch moeten kiezen, zoals jij.’
De middag met opa © Margareta Keijser