De celdeur slaat met een harde klap achter me dicht en wordt op slot gedraaid. Ik loop een paar keer heen en weer in de kleine ruimte waar het stinkt naar pis. Op een klein vierkant tafeltje staat een blik waar straks mijn eten in moet. Ernaast ligt een houten lepel waarmee ik een paar keer op het tafeltje en tegen het blik tik. Daarna ga ik op het bed zitten. In de muur zijn een paar streepjes gekrast. Waarschijnlijk om aan te geven hoeveel dagen iemand hier heeft gezeten. Ik heb het gevoel dat ik het niet eens een dag kan volhouden.
Ik wist dat het een riskante onderneming was, maar er waren distributiebonnen nodig en ik wilde ome Cor laten zien dat ik klaar was voor het echte werk.
Ik fietste over de dijk naar Ochten waar ik ome Cor om elf uur zou ontmoeten. Voor zover ik wist zat hij ergens aan de overkant van de rivier ondergedoken en moest dus eerst gebruik maken van de veerpont waarvan het rood witte vlaggetje net boven de zomerdijk uitkwam. Arie de veerman is ook lid van de knokploeg net als agent de Vries die ervoor zou zorgen dat de plaatselijke landwacht vanmiddag uit de buurt zou blijven.
Eergistermiddag hadden we alles nog een keer doorgenomen. We zouden pas naar binnen gaan als we zeker wisten dat er geen klanten meer in het postkantoor waren. Onder bedreiging van het pistool zouden we de postbeambte dwingen de bonkaarten in de tas te doen. Na de overval zouden we zo rustig mogelijk naar buiten lopen en zo snel mogelijk met de buit weg zien te komen.
Toen ik het dorp binnenfietste, zag ik op de torenklok dat het precies elf uur was. Tegenover de kerk stond het postkantoor.
Ome Cor was nog nergens te bekennen. Waar bleef hij nou?
Mijn oog valt op de emmer in de hoek. Nu begrijp ik waar die stank vandaan komt. Ik ga op het dunne matras liggen. Er is niet eens een kussen. Hoe kan ik zo slapen?
Ik heb behoefte om tegen de deur te schoppen en te gaan schreeuwen, maar het lijkt of mijn armen en benen van lood zijn.
Ik mis mijn vader en moeder en zelfs mijn zussen die me plaagden met Annie.
Annie is een paar maanden geleden in het dorp komen wonen. Ze komt uit Rotterdam. Haar ouders zijn in het begin van de oorlog allebei door het bombardement op de stad om het leven gekomen. Annie was die dag toevallig niet thuis. Ze werd in een dag wees en verloor ook de rest van haar familie. Ze werkt nu, net als mijn oudste zus bij slagerij Boerman en komt regelmatig bij ons over de vloer. Ik betrapte me er laatst op dat ik thuis bleef als Annie er was. Haar ogen zijn van het lichtste blauw dat ik ooit heb gezien en haar lach is zo aanstekelijk dat zelfs mijn vader die de ernst zelf is, vaak een glimlach niet kan onderdrukken.
Net als mijn zussen doet Annie af en toe mee met ondergrondse activiteiten zoals illegale kranten of gestolen distributiebonnen wegbrengen. Meisjes komen nu eenmaal makkelijker door een controle dan mannen. Ik moet denken aan vorige week toen ze vroeg of ik meeging om pamfletten in het dorp op te plakken.
We gingen na het avondeten het dorp in en zochten naar geschikte plaatsen voor de posters die ik onder mijn blouse verborgen hield. Het waren Duitse spotprenten die meestal de volgende dag door de plaatselijke NSB’ers werden verwijderd. De portiek van de kapperszaak was een prima plaats. Annie ging plakken en ik stond op de uitkijk. Als er iemand aankwam, zouden we net doen of we een vrijend stelletje waren.
Het duurde vrij lang voordat Annie de eerste poster op de muur had geplakt. Ik zag een paar mensen aankomen en pakte haar houterig bij haar bovenarm.
‘Voetgangers,’ fluisterde ik.
Ze draaide zich om en sloeg twee armen om me heen. Mijn kin rustte op haar kruin. Ik rook de zoete geur van amandelzeep en hoopte vurig dat we nog lang zo moesten blijven staan.
Het pamflet had ze netjes op de muur geplakt. Hitler belooft zijn volgelingen een stukje grond in Rusland las ik. En hij houdt woord! Daaronder stond een tekening van een soldatengraf op de Russische sneeuwvlakte.
Ik voelde de warmte van haar lichaam door de dunne zomerjurk heen en werd duizelig van haar nabijheid.
‘Je mag me wel weer loslaten hoor,’ zei ze plagend toen de voetstappen waren verdwenen. Ik haalde zo snel mijn handen van haar middel dat ze onmiddellijk in de lach schoot.
Toen we klaar waren bracht ik haar naar huis. Binnenkort zouden we nog een keer gaan.
Voor mijn gevoel zit ik al dagen opgesloten, maar in werkelijkheid zal het nog geen paar uur zijn. Waar is het allemaal misgegaan? Was ome Cor opgepakt? In dat geval hadden ze een goede dag. Er stond na de moord op een landverrader een beloning van vijfduizend gulden op het hoofd van ome Cor. Maar dat ze hem gelijk aan het praten hadden gekregen kon ik me niet voorstellen.
Na mijn arrestatie hadden ze me in deze cel van het politiebureau opgesloten, maar voor hoelang? Ze zullen me morgen wel overplaatsen naar Arnhem of Nijmegen. De Duitsers zullen me gaan verhoren. Ik moet me vasthouden aan mijn eerdere verklaringen. Maar wat moet ik met die bivakmuts? Ze zullen me onder druk zetten. Hoeveel klappen kan ik incasseren voordat ik de namen van de andere leden van de knokploeg noem? Wat ben ik voor iemand? Ik weet het niet.
Om kwart over elf was ome Cor er nog niet. Net toen ik besloot om terug te fietsen, kwamen er drie Duitse soldaten tevoorschijn uit het steegje naast het postkantoor. Ze hadden hun geweer op mijn borst gericht. Daarachter liepen twee landwachters.
‘Staan blijven!’ riep een van de landwachters die nu voorop ging lopen. Het suisde in mijn hoofd. Vlakbij ging een hond tekeer, maar het blaffen verdween langzaam naar de achtergrond.
Even overwoog ik om er vandoor te gaan, maar ik wist dat ze me van mijn fiets zouden schieten voor ik de bocht om was.
Ik kon ook mijn revolver trekken.
‘Afstappen,’ beval een van de landverraders. ‘En handen omhoog!’
De handen van een van de landwachters gingen over mijn lichaam en bleven rusten op de plaats waar de revolver zat. Hij haalde het ding uit mijn jaszak en floot tussen zijn tanden.
‘Waar zijn de anderen?’ snauwde hij.
Ik haalde mijn schouder op.
‘We gaan er allemaal aan jongen,’ zei hij met een grijns op zijn gezicht. ‘Maar jij nog net iets eerder dan wij.’
Kort na het avondeten gaat de lamp uit. Ik kruip onder de dunne deken en weet zeker dat ik geen oog dicht doe. Zouden mijn ouders al ingelicht zijn? Ik mag dan wel drieëntwintig zijn, maar als moeder weet dat ik opgepakt ben, zal ze radeloos zijn.
Ik dacht aan mijn vader: Sterven is God ontmoeten jongen. Mijn grootmoeder van tweeënnegentig zou me overleven. Drieëntwintig zou ik worden. Drieëntwintig en vier maanden. De geallieerden waren al in Europa, maar de bevrijding van ons land zou ik niet meer meemaken.
Ik ga op mijn knieën op de stenen vloer voor het bed liggen en probeer te bidden, maar ik moet weer aan Annie denken.
Zondagmiddag uit de kerk kwam ze koffiedrinken.
‘Gerrit brengt je wel een eindje weg,’ zei een van mijn zussen tegen Annie, toen ze op het punt stond naar huis te gaan. ‘Anders verdwaal je nog.’ Ik trok mijn zus aan haar paardenstaart, maar liep toch haastig achter Annie aan.
Op straat was het stil. Het was een warme dag geweest. Hoog boven in de lucht joegen zwaluwen op onweersvliegjes.
‘Het kan zijn dat ik voorlopig een tijdje moet onderduiken,’ zei ik toen we in het steegje achter het huis van de slager stonden waar Annie een kamer had.
‘Moet dat echt?,’ vroeg ze terwijl ze mijn hand vastpakte.
Ik vertelde dat ik woensdag ome Cor moest helpen en genoot van haar bewonderende blik. Ondanks dat ome Cor aan het hoofd stond van alle illegale activiteiten in het dorp en omstreken had bijna niemand direct contact met hem. De man die een plaag was voor de Duitse overheersers had mij uitgekozen om mee samen te werken.
‘En in het ergste geval…’ zei ik terwijl ik haar wang streelde.
‘Kom je helemaal niet meer terug,’ fluisterde ze.
Even leek ze te twijfelen. Toen kuste ze me op mijn mond en liet me beloven vooral voorzichtig te zijn.
Tegen de ochtend moet ik toch in slaap zijn gevallen, want ik word wakker van rumoer op de gang. De metalen deur zwaait open. Ik word uit bed getrokken. Slaapdronken loop ik mee. Ze zullen me nu al gaan verhoren. Ik moet sterk zijn. Me voorbereiden op het allerergste.
Dan zie ik dat de mannen die me vasthouden gemaskerd zijn. In het politiebureau is niemand te bekennen. Ze nemen me mee naar buiten.
‘Ga achterop zitten,’ zegt de stem van ome Cor terwijl hij op een fiets springt en zijn masker afdoet. De andere twee bevrijders zijn plotseling verdwenen.
Even verkeer ik in de veronderstelling dat ik droom. Als ik straks wakker word, lig ik op de harde brits in mijn cel. Maar het stuiteren van de houten banden over de klinkerstraat brengt me snel bij mijn positieven.
Pas als we een landweggetje inrijden en we opgeslokt worden door de maïsvelden aan weerskanten van de weg kijkt ome Cor voor het eerst achterom.
‘Dat was net op tijd,’ hijgt hij. ‘Over een paar uurtjes zou je worden overgeplaatst naar Arnhem. De Gestapo zit al op je te wachten. We gaan naar een geheime schuilplaats in het bos waar we ons voorlopig schuilhouden.’
Over de schouder van ome Cor zie ik de opkomende zon die alles in een lichte gloed zet. De geur van pas gemaaid gras prikkelt in mijn neus. Ik ben weer vrij. Ik zou mijn grootmoeder overleven, de Canadezen en de Engelsen zien en na de oorlog trouwen met Annie.
‘Ik dacht dat ze jou ook te pakken hadden?’ vraag ik als we afgestapt zijn en het bos inlopen.
‘Agent de Vries wist op het laatste moment van de plannen van de Duitsers om ons bij het postkantoor op te pakken en heeft de veerman gewaarschuwd. Hij heeft ook meegeholpen met jouw bevrijding en moet nu tot het einde van de oorlog onderduiken.’
Ome Cor veegt met de rug van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd en hijgt nog steeds van het harde fietsen. ‘Nadat ze jou hadden opgesloten, hebben ze de omgeving uitgekamd. Blijkbaar was het ze vooral om mij te doen.’
Hij blijft even stilstaan.
‘Dat betekent dat we zijn verraden,’ zegt hij.
‘Je hebt het toch tegen niemand gezegd hè van die overval?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zeg ik, maar mijn stem klinkt schor.
We staan nu zo dicht bij elkaar dat ik zijn adem kan voelen.
‘Vertel op,’ zegt ome Cor. ‘Wie is het?’
Beoordeling Anneke Blok
Van het verhaal ‘De overval’ van Rijk Arends heb ik de winnende en de herschreven versie gekregen. Het is leuk om te lezen wat de lezers van Letterspinsels waarschijnlijk opgemerkt hebben en hoe de auteur daarop reageerde.
Het werk van Rijk Arends kenmerkt zich over het algemeen door een heldere, directe stijl en een eenvoudige intrige. In dit verhaal beschrijft de auteur in vrij kort zinnen op nuchtere toon wat er met de hoofdpersoon gebeurt. Het verhaal is niet chronologisch geschreven en bevat een aantal flashbacks. Dit verhoogt zeker de spanning. Het verhaal wordt levendiger, maakt de lezer nieuwsgierig en noodt uit tot doorlezen. En het is toch de bedoeling van iedere schrijver om gelezen te worden. Heel goed dat in de eerste alinea al naar voren komt wanneer het verhaal zich afspeelt en waar het om draait.
‘De overval’ is een verhaal waarin in twee en halve pagina behoorlijk veel gebeurt. Rijk Arends stelt zich voornamelijk op als verteller. Hij beschrijft wat er gebeurt, en hij deelt mee wat zijn hoofdpersoon beleeft. Maar door het vele dat hij wil vertellen laat hij kansen liggen om in het hoofd van Gerrit ( de ik-figuur) te kruipen en van daaruit te laten zien hoe Gerrit alles ervaart. Ook in de eerste alinea – hoe goed gevonden die opening ook is – is de reactie van Gerrit op zijn gevangenneming in een aantal waarnemingen vrij sec beschreven. Er is niets op tegen om in een verhaal regelmatig gewoon even te vertellen wat de hoofdpersoon meemaakt. Anders kan het geheel te traag worden, maar op voor het verhaal cruciale momenten moet een schrijver te tijd nemen om de emoties van zijn karakter goed te vertolken. Dat zou in dit verhaal toch zeker goed kunnen als Gerrit staat te wachten bij het postkantoor en ook als hij Annie vertelt van de overval. Op zo’n manier met je hoofdpersoon het diepe in duiken versoepelt de stijl en intensiveert het verhaal.
Bij een verhaal als ‘De Overval’ , dat echt had kunnen gebeuren, moet een auteur goed letten op de correctheid van de details. Een revolver is iets anders als een pistool; gingen de landwachters voor de Duitsers met hun geweer in de aanslag staan; konden volwassen mannen in die tijd nog vrij over straat lopen zonder automatisch opgepakt te worden voor de Arbeitseinsatz; en kon Gerrit al weten dat Nederland bevrijd zou worden door de Canadezen en Engelsen. Zomaar een paar opmerkingen om over na te denkeen.
Gerrit met zijn 23 jaar komt bij mij erg onvolwassen over. Een puber die blij is dat hij met de ‘groten’ mee mag doen. Iemand die eerder aan zijn ouders denkt dan aan dat leuke meisje, iemand die meer in zit over een bivakmuts dan over een pistool/revolver. Nu speelt het verhaal wel op het platte land en in een andere tijd. Jongeren bleven langer thuis, maar droegen al jong een grote verantwoordelijkheid voor werkzaamheden. Laat dat er meer uitkomen. Dan wordt ook zijn positie in het verzet duidelijker.
Er zijn van de medeschrijvers zeker opmerkingen gekomen over de figuur van Annie. Zij moet meer aantrekkingskracht voor Gerrit hebben. De auteur heeft zich dat ter harte genomen, maar ik zou nog verder willen gaan. Hij vertelt haar toch te gemakkelijk over het plan van de overval. Annie is de verrader, maar waarom? Niet uit rancune; Gerrit en zij hebben geen ruzie. Een plotselinge opwelling, wat boden de Duitsers haar? Of is zij misschien als undercover door de Duitsers in dat dorp geplaatst? Is dat hele verhaal over Rotterdam wel waar? Als schrijver kan je al voor het feitelijke verraad iets laten doorschemeren. Ik zou haar toch uit die slagerij halen en een iets luxere baan toedichten. Weer naar de kledingzaak of kapster.
Tot slot een opmerking over de titel. De overval ging niet door, het eigenlijke thema is het verraad.
Een heleboel kritiek , waarvan ik hoop dat de auteur er iets aan heeft, op een zeer leesbaar verhaal met een heel erg goed slot.
Anneke Blok