(Dubbele ruimte – boekbegin)
1.
Het lag in de lijn der verwachtingen dat Kim zijn vrouw zou worden. Sterker nog, het was zelfs heel
reëel dat Kim en hij samen gelukkig oud zouden worden. Dat had Vincent berekend. Hij kon met
vijfenzeventig procent zekerheid stellen dat Kim en hij een uitstekende match waren. Vincent
geloofde niet in toeval. Volgens hem waren gebeurtenissen voorspelbaar. Wanneer je voldoende
toevallige gebeurtenissen verzamelde, laten deze zich hoe dan ook ordenen. De natuur heeft nou
eenmaal een onwrikbare neiging naar patronen, naar het verbinden van niet gerelateerde zaken, naar
orde in de chaos. Zo werkte het overal volgens Vincent. En het werkte vooral voor hem. Op de
middelbare school was hij hier achter gekomen. Toen hij daar als twaalfjarige samen met zo’n
tweehonderd leeftijdgenoten begon, vormden zich binnen afzienbare tijd groepjes. Groepjes waar je
wel of niet bij wilde horen. Hijzelf zat in een groepje waar hij niet bij wilde horen. Het waren
groepjes die niet vooraf bepaald waren, maar waarin achteraf wel een logica te bespeuren viel. Elk
jaar golden er weer andere regels, zo had hij ontdekt. Dat maakte het ingewikkeld. Als je de wens
had om bij een groep te horen, kon je slechts hopen dat de ongeschreven regels dit jaar in jouw
voordeel zouden uitwerken. Zo werden er dat eerste jaar groepen gevormd op basis van het type
schooltas. Grofweg had je de groep kinderen die met een zware lederen boekentas op een wiebelige
bagagedrager naar school kwam en de wat stoerdere vrijgevochten rugzakdragers. Binnen deze
groep rugzakdragers had zich nog een elitaire subgroep gevormd, waarvan het op het eerste gezicht
niet voor iedereen duidelijk was waarom je er niet tot kon doordringen. Ook zij droegen rugzakken.
En alleen de kenners wisten dat dit de rugzakken waren die tot een speciale categorie behoorde.
Hoe afgetrapt of versleten sommige er ook bij hingen, een subtiel merkje gaf aan dat het hier ging
om een andere klasse. Meestal waren de ouders tandarts, makelaar of eigenaar van het restaurant
tegenover de ijssalon, waar hijzelf nog nooit gegeten had. Vincent behoorde tot de eerste groep. Hij
had de boekentas samen met zijn moeder uitgezocht.
‘Als je naar de middelbare school gaat, krijg je een echte boekentas,’ had ze hem op de lagere school
beloofd. Ze had dit op eenzelfde manier gezegd als wanneer ze hem een ijsje in het vooruitzicht
stelde nadat ze de bus hadden gemist en zeven kilometer naar huis moesten lopen. Hij had hem op
zijn verjaardag gekregen, die echte boekentas. Het was een degelijk bruin lederen model, met veel
vakken.
‘Dan blijven je boeken ongeschonden,’ had zijn moeder gezegd. Dat dat niet voor Vincent zelf gold
wist ze toen nog niet. Wiebelige lederen boekentassen achterop een bagagedrager lokken uit om
tegen aan te trappen. Net zo lang totdat de elastiek van de snelbinders het opgeeft en de zware
boekentas na nog een paar honderd meter weifelend langs de zijkant gebungeld te hebben – meestal
zonder dat de eigenaar dit in de gaten had – met veel geweld van de fiets af donderde. Toen begreep
hij dat zijn moeder gelijk had. De boeken bleven ongeschonden.
De andere groep die – waarschijnlijk ingefluisterd door oudere broers of zussen – met een zware
rugzak om de schouders naar school fietste, was de groep waar Vincent graag toe behoorde. Hij had
dit zijn moeder niet durven vragen, dus had hij van zijn zakgeld stiekem een rugzak gekocht en in
de schuur neergelegd. Elke morgen verwisselde hij zijn boekentas voordat hij naar school fietste.
Hij had de pech gehad, dat het jaar waarin hij besloten had zich tot de rugzakkers te gaan scharen,
de regels veranderd waren. Zijn zware rugzak werd nu op de trap, die de twee verdiepingen van het
schoolgebouw met elkaar verbond, van zijn schouders afgetrokken, waardoor de boeken eruit vielen
en hij onder luid gejoel van zijn klasgenoten, de geschonden boeken bij elkaar raapte.
Het was niet eens het feit dat hij gepest werd dat hem frustreerde. Hij kon het vooral niet uitstaan
dat hij niet doorhad wat het systeem was. De wetten die bepaalden wanneer hij meer of minder kans
liep om gepest te worden. En misschien was dat het juist wel wat hem op de been hield. Dat hij
eruit was gestapt en als een observant naar zijn eigen pesterijen was gaan kijken. Het was niet hij
die gepest werd, maar de jongen die als proefpersoon in zijn onderzoek fungeerde. Hij verzamelde
feiten nadat hij gepest was en observeerde hoe het bij andere pesterijen verliep. Zo kwam hij er al
snel achter dat in het tweede jaar de wijze waarop je de pijpen van je broek oprolde bepaalde tot
welke groep je behoorde. Er zat een dus logica achter. Hij was ervan overtuigd dat hij een formule
kon bedenken waarmee je vooraf kon voorspellen of je wel of niet gepest zou worden. Pas aan het
eind van zijn middelbare schooltijd besloot hij dat er geen magische formule was. Dat de enige
wetmatigheid was dat hij altijd slachtoffer van pesterijen is gebleven, maar dat er wel degelijk
zoiets bestond als kansberekening. Dat stelde hem op een manier gerust. Met behulp van
kansberekeningen creëerde hij voor zichzelf binnen elke chaos een structuur. Een prettige orde. Een
orde waarmee hij weer grip op zijn leven kreeg. Hij liet het toeval geen loopje meer met hem
nemen, maar nam het toeval bij de hand. Zijn decaan vroeg hem in zijn laatste jaar of hij al wist wat
hij na zijn middelbare school ging doen.
‘Ja,’ had hij gezegd, ‘dat heb ik berekend.’
‘Berekend?’ had zijn decaan met een grijns gevraagd. ‘En wat kwam er uit?’
‘Wiskunde,’ had hij stellig geantwoord.
‘En hoe heb je dat dan berekend, jongen?’
‘Nou gewoon. Je begint met het maken van een wensenlijstje. Mijn vakkenpakket moet aansluiten
bij de studie, het moet in Nederland zijn, ik moet het interessant vinden en de kans op werk moet
groot genoeg zijn. Dat gaf een lijst van bijna honderd studies. Vanaf dit punt is het simpel.’
‘Simpel?’ Zijn decaan schoof zijn, in verhouding tot zijn kolossale postuur, veel te kleine brilletje op
zijn hoofd en leunde achterover in zijn stoel.
‘Ja, dan is het een eenvoudige kansberekening. Er is maar één manier om dit goed te doen. Je kiest
de eerste studie die beter is dan alle vorige.’ Vincent stond op, pakte een krijtje en begon op het
schoolbord driftig een reeks getallencombinaties te schrijven.
‘Als je een willekeurige keuze zou maken tussen alle studies uit je eerste selectie, dan is de kans dat
dit de beste keuze is één procent. Wanneer je steeds de eerste studie kiest die in alle opzichten beter
is dan de vorige, dan verhoogt dit te kans om de juiste keus te maken enorm. Van één procent naar
tweeëndertig procent om precies te zijn. Kijk, ik zal het aan de hand van een simpel voorbeeld met
vijf studies uitleggen. Dit zijn alle mogelijke volgorden waarin je deze studies kunt bekijken.’
‘Juist ja.’ De decaan zette zijn brilletje weer op zijn neus en keek hem met een steeds diepere frons
aan. Vincent ging alle combinaties af, begon te strepen en te tellen totdat het bord helemaal vol
stond en hij rechts in de hoek nog een ruimte zo groot als een bierviltje had voor de slotformule die
hij had gebruikt om tot zijn studiekeuze te komen. Het krijtje piepte en brak bij de laatste punt.
‘Je moet daarbij nog wel rekening houden met factoren als plaatsing en loting. Dat wordt iets
ingewikkelder, dat wil ik wel uitleggen, maar dan heb ik een groter bord nodig.’
‘Nee, hoor dat is niet nodig,’ antwoordde zijn decaan ‘je hebt me overtuigd. Je hebt de beste keuze
gemaakt.’
‘Niet de beste, dat weet ik niet, dat heb ik net toch uitgelegd,’ zei Vincent met een zucht. ‘Ik heb de
maximale haalbare kans op de beste keuze.’
‘Precies ja, dat bedoel ik.’
De kansberekening die hij had gebruikt voor zijn studie gold voor alle keuzes in het leven, dus ook
voor het vinden van de juiste partner. Geluk in de liefde had volgens Vincent niets met geluk te
maken, maar was te voorspellen. Hij had berekend dat de kans groot genoeg was dat hij gelukkig
zou worden met Kim. Hij geloofde niet in één ware liefde. Bovendien kon hij niet alle meisjes die
voldeden aan zijn eisenlijstje uitproberen om tot een betrouwbare keuze te komen. Los van de
welwillendheid van de meisjes zelf had hij te maken met een tijdsdruk; als hij te lang zou wachten
met kiezen zouden de beste meisjes al vergeven zijn. Met deze aannames was zijn conclusie dat hij
de grootste kans maakte op geluk in de liefde als hij twaalf meisjes had uitgeprobeerd en dan de
eerstvolgende zou kiezen die op alle fronten beter scoorde dan de vorige. Als hij al zijn
vriendinnetjes van de lagere school meerekende, en dan telde hij gemakshalve ook de
kleuterschoolkussen mee tijdens kusjestikkertje en de meisjes op wie hij wel verliefd was geweest
maar die dit nooit hadden geweten – het gros eigenlijk – was Kim de dertiende en voldeed ze beter
dan alle eerdere meisjes aan zijn eisen. Ze kenden elkaar nu zo’n vijf jaar en het klikte. Kim was
intelligent, had in tegenstelling tot hemzelf een frisse humoristische kijk op veel zaken en was op
haar manier heel mooi. Als ze haar bril niet droeg, had ze zelfs iets sensueels. Hij vond het
spannend dat alleen hij dat mocht zien. Kim had kleine maar stevige borsten. Ze stonden parmantig
vooruit, met twee puntige tepels, die wanneer ze het koud had door haar shirt priemden. Haar lijf
was peervormig, haar dijen waren wat breed in verhouding tot haar buste. Wel vrouwelijk had hij
besloten en waarschijnlijk gunstig wanneer zij ooit zijn kinderen zou baren. Haar huid was wit, de
eerste keer was hij zelfs geschrokken van haar bleke huid, ze leek wel ziek zo wit was ze. Het vel
op haar benen was bijna doorschijnend. Een ragfijn blauw netwerk van aders schemerde
erdoorheen. Vincent had op een zondagmiddag, terwijl Kim verdiept zat in een politieserie, de
vertakkingen geteld. Honderdachtendertig waren het er. Op televisie werd het dode lichaam
gevonden van een meisje dat maandenlang in een kanaal had gedreven. Haar man moest het
onherkenbare lichaam identificeren als dat van zijn vriendin, maar kon het niet. Uiteindelijk wees
haar gebit uit dat het om zijn vriendin ging.
‘Dat lijkt me nou echt naar, onherkenbaar dood gevonden worden,’ zei Kim met haar ogen op de
televisie gericht.
‘Ja, dat is naar,’ zei hij en hij stelde zich voor hoe het zou gaan als het lichaam van Kim ooit
gevonden zou worden. Hoe hij erbij gevraagd zou worden. En hij een gemakkelijke stoel zou
vragen en zorgvuldig de blauwgekleurde vertakkingen op haar benen zou gaan tellen. Dat zou goed
van pas komen, bedacht hij, de technische recherche zou hem vast dankbaar zijn.
‘Honderdachtendertig,’ zei hij.
Kim keek hem aan met opgetrokken wenkbrauwen.
‘Ik zal je altijd herkennen als ze jou dood vinden. Je hebt honderdachtendertig vertakkingen op je
benen. Ik zal ze persoonlijk natellen.’
‘Fijn,’ zei Kim, ‘dat is lief van je.’ Ze kietelde met haar tenen in zijn buik. Vincent pakte haar voeten
vast en begon ze te zachtjes te kneden. En terwijl Kim weer verdiept zat in de politieserie dacht hij
aan Menno. Zoals hij al twaalf jaar lang elke dag even aan Menno dacht. Zou hij Menno nog
herkennen als ze hem zouden vinden?
2
Het was niet druk op het terras van het restaurant waar Vincent nog nooit gegeten had. Dat
verbaasde hem. Hij had vorige week gebeld voor een reservering.
‘Een tafel voor twee?’ had de man aan de telefoon gevraagd.
‘Klopt. Om acht uur,’ zei Vincent.
‘Hmm, op vrijdag. Dat wordt lastig,’ klonk een geërgerde stem, ‘u had beter eerder kunnen
reserveren. In de weekends zitten wij meestal vol.’ Hij hoorde het geluid van een boek waarin
gebladerd werd.
‘Meneer, bent u daar nog?’
‘Ja,’ zei Vincent.
‘Ik kan u pas om half tien een tafel aanbieden.’
‘Half tien is goed,’ zei Vincent opgelucht.
Slechts drie tafels waren bezet. Een luidruchtig pratend koppel van middelbare leeftijd. Een groep
van drie vrouwen, voor wie net de rekening gebracht werd. En in de hoek vlak bij de ingang van het
restaurant zat een meneer in een donker kostuum te telefoneren, terwijl hij met een vork in zijn
salade prikte. De ober gebaarde naar Vincent en Kim, maar ging intussen door met het afruimen
van de tafel van de drie vrouwen. Met op zijn hand een stapeltje vieze borden liep hij even later op
hen af.
‘U had gereserveerd?’ zei hij met zijn kin iets in de lucht verheven.
‘Voor twee personen,’ antwoordde Vincent.
‘Juist, ja, volgt u mij.’ Ze liepen achter de ober aan over het vrijwel lege terras en kregen de enige
tafel toegewezen waarop een bordje “gereserveerd” stond. Precies achter hen zat het koppel.
‘Nou moet je me geen woorden in de mond gaan leggen!’ hoorde hij de vrouw tegen de man
snauwen. Vincent voelde het doosje in zijn broekzak branden. Nog even geduld. Hij had zich
voorgenomen om het tijdens het dessert te vragen. Onlangs had hij gelezen dat de vruchtbaarheid
van vrouwen een piek heeft in hun vroege jaren twintig. Na hun vijfendertigste neemt de kans op
een gezonde baby drastisch af. Kim was al vijfentwintig. De ober schoof de stoel van Kim naar
achteren, liet haar plaatsnemen en deed hetzelfde bij Vincent.
‘Wilt u alvast wat drinken?’ vroeg hij met een geveinsde glimlach.
‘Een droge witte wijn graag,’ antwoordde Kim terwijl ze het katoenen servet over haar schoot
drapeerde.
‘Doet u maar een fles,’ zei Vincent gul.
‘Ik heb momenteel een heel prettige Chileen, die ik u kan aanbevelen,’ zei de ober.
‘Lijkt me een uitstekende keuze,’ zei Vincent, terwijl hij knipoogde naar Kim, die een lach
wegdrukte met haar lippen stijf dichtgeknepen.
De ober liep weg en Kim proestte het uit. ‘Jeetje wat een ballentent zeg! Maar goed dat je
gereserveerd hebt.’ Ze gebaarde met tranen in haar ogen naar het lege terras om hen heen. Hij lachte
wel mee, maar merkte dat hij wat nerveus begon te worden. Hij had alles nauwkeurig uitgedacht
vooraf, een goed restaurant, een ring. Hij wilde geen enkel risico lopen dat hij het zou verknallen.
Achter hem hoorde hij het kibbelende stel. En juist op dat moment gebeurde er iets wat hij niet had
meegenomen in zijn kansberekeningen. Iets wat hij met de beste wil van de wereld niet had kunnen
voorspellen. Iets wat nog het meest weg had van een flauwe klucht.
‘Nou moet je echt ophouden,’ blafte de man achter hem tegen zijn vrouw.
‘Ophouden? Je moet zelf ophouden! Weet je wat? Steek die entrecote maar in je reet.’
Vincent zag de mond van Kim openvallen, gevolgd door een warme doffe klap in zijn nek. Met een
substantie die nog het meest weg had van peperroomsaus druppelend richting zijn hals en een half
opgegeten entrecote naast zijn stoel bleef hij verlamd zitten, alsof hij vertraagd moest registreren
wat er nu precies gebeurde. De vrouw rende, nog steeds schreeuwend, het terras af. In haar loop
stootte ze tegen een van de gedekte tafels waardoor er een plastic asbak vanaf viel die wegrolde en
op het pleintje met een paar laatste rondjes om zijn as tot stilstand kwam. De man snelde achter zijn
vrouw aan, zonder zich iets aan te trekken van Vincents besmeurde nek.
‘Jeetje, wat een kutwijf!’ riep Kim voordat ze zich tot hem richtte. ‘Vin, gaat het?’
‘Het is niets,’ antwoordde hij en voelde met zijn handen in zijn nek. Kim nam de servet van haar
schoot, schopte woest de half opgegeten entrecote het terras af, op het pleintje en depte zijn nek en
shirt.
‘Het zal je vrouw zijn, wat een kutwijf,’ herhaalde Kim. ‘En dan gewoon wegrennen. Hoe bestaat
het!’ De zachte verzorgende handen van Kim maakte dat hij zich niet druk kon maken over gillende
kutwijven die doorrennen na het gooien van entrecotes. Hij kneep zijn ogen samen.
‘Vrouwen kunnen niet gooien,’ zei hij.
‘Deze was anders behoorlijk trefzeker.’ Kim vouwde het servet dubbel om de laatste resten weg te
vegen.
‘Serieus, vrouwen kunnen niet gooien. Ze gooien met hun pols, waardoor alles wat ze gooien recht
naar beneden valt. Ze gebruiken hun armen niet.’
‘Dan was dit een kerel.’
‘Behalve als ze boos zijn, dan kunnen ze het wel. Dat las ik laatst. Hebben ze onderzocht. Obama
gooit ook als een meisje, wist je dat?’
‘Goh,’ ze legde het vieze servet op tafel. De man in de hoek zat nog steeds te telefoneren toen de
ober hem passeerde met de prettige Chileen op een dienblad. Kim liep naar hem toe.
‘Sorry, wij gaan weer. Mijn vriend voelt zich niet zo lekker,’ zei ze, waarop ze Vincent met zich
meetrok het terras af. ‘Steek die prettige Chileen maar in je reet,’ fluisterde ze net buiten zijn gehoor
tegen hem. Ze staken het pleintje over, richting het café schuin tegenover het restaurant waar
Vincent nog steeds nooit had gegeten. Onder een donkergrijze luifel stond een moderne loungebank
waar Kim op neerplofte. Hij ging nog wat verbouwereerd naast haar zitten. Het doosje in zijn
broekzak knelde een beetje. Hij vond het verwarrend als dingen niet liepen zoals hij gepland had en
staarde voor zich uit. Voor hen op het pleintje werd een stuk krant meegenomen door een plotseling
opstekende wind. Regendruppels tikten onregelmatig op de luifel boven hen. Kim hield haar hand
buiten de luifel. ‘Nog maar een drankje doen dan?’ zei ze en zonder zijn antwoord af te wachten liep
ze naar binnen om even later terug te komen met twee biertjes. Samen keken ze naar het restaurant
aan de overkant, alert, alsof er elk moment weer iemand met eten kon gaan gooien. Maar er
gebeurde niets. De regen spoelde de half opgegeten entrecote schoon en vulde de asbak met een
laagje water. Het leek of daar gewoon een asbak lag, zoals je soms wel meer voorwerpen op straat
ziet liggen, een linkerschoen, een kapotte wieldop of een deel van een speelgoedauto. Voorwerpen
die je passeert zonder nadenken, zonder het verhaal te hoeven weten. Ze zijn er gewoon. Een kraai
landde midden op het plein en loerde naar de entrecote, met korte stapjes kwam hij dichterbij. Even
leek het alsof hij weer weg zou vliegen zonder buit, hij draaide zijn kop half om en aarzelde een
moment. “No risk no fun”, moet er door zijn kraaienkop geschoten zijn, waarop hij resoluut richting
het stuk vlees vloog, deze met een behendige beweging in zijn snavel klemde en weer wegvloog.
Aan de overkant zag Vincent de ober de tafel van het weggelopen stel afruimen. Het werd frisser en
Kim schurkte zich dicht tegen hem aan.
‘Het zou een slecht voorteken geweest zijn voor zijn leiderschap, zei men,’ begon Vincent.
‘Waar heb jij het over?’
‘Dat Obama gooide als een meisje,’ ging hij door, ‘dat zou voorspellen dat hij een slecht leider zou
zijn.’
‘Oh, dat,’ Kim schoof nog dichter tegen hem aan, ‘zegt dat ook iets over zijn mannelijkheid?’
‘Geen idee, dat stond niet in het onderzoek.’ Hij vroeg zich af wat dan wel iets zegt over je
mannelijkheid, maar kon zo snel niets bedenken. Kim gaf hem een bierviltje.
‘Gooi eens,’ zei ze.
‘Nee, dat is raar,’ zei Vincent.
‘Met entrecotes gooien, dat is raar. Gooi nou maar.’
Hij pakte het bierviltje vast en gooide het met een flauwe boog richting het plein.
‘Mietje!’ Ze lachte en gaf hem een por in zijn zij. Hij dacht aan Menno. Menno was alles behalve
een mietje. Hij zou mee hebben gelachen met Kim om zijn broer die gooide als een meisje. Sterker
nog, hij zou dat bierviltje precies in de deuropening van het restaurant aan de overkant gegooid
hebben. Nee, dat zou Menno niet gedaan hebben. Menno zou dat hysterische mens achterna zijn
gerend. En Menno zou allang het restaurant zijn binnengestapt, de ober aan zijn oren naar zijn
manager toe hebben gesleept om verhaal te gaan halen. Hij zou met een dinerbon naar buiten zijn
gekomen. Bovendien zou hij niet als een idioot zijn blijven zitten nadat hij een entrecote in zijn nek
had gekregen. Hij had vast wel op tijd gebukt, zodat hij nu niet buiten met een kleverige nek door
zijn vriendin voor mietje zou zijn uitgemaakt. Ja, dat zou Menno hebben gedaan. Als hij nog leefde.
Kim pakte zijn hand vast. Ze strekte zijn vingers uit op haar schoot en bekeek ze aandachtig.
‘Ik vraag me af of jou dat zou staan, een ring,’ zei ze opeens.
In gedachten probeerde hij een ring aan zijn knokige, harige vingers voor te stellen. Daar had hij
moeite mee. Het was in elk geval niet mannelijk, dat wist hij wel.
‘Waarom zeg je niets,’ vroeg ze.
‘Ik denk het niet,’ zei hij eerlijk.
‘Wat denk je niet?’
‘Dat een ring mij zou staan.’
‘O,’ zei ze ineens kortaf. Ze duwde zijn hand weer terug en zweeg. Ze leunde voorover en dronk
haar biertje in een teug leeg.
‘Wil je nog wat drinken?’ vroeg hij maar om de sfeer te redden.
‘Denk je dat mij een ring zou staan?’ antwoordde ze niet op zijn vraag. Vincent keek verbaasd naar
Kim. Waarom begon ze ineens over ringen? Hij voelde met zijn hand in zijn broekzak. Had ze iets
gemerkt?
‘Ja. Je hebt toch een ring om? Die staat je mooi. Zilver staat je mooi,’ zei hij, beduusd over de
wending die het gesprek kreeg. ‘Wil je nou nog wat drinken?’
Kim reageerde niet. Ze keek recht vooruit en liet haar hoofd op haar handen rusten. Hij bekeek haar
profiel dat opgelicht werd door een lantaarnpaal naast het terras. Een pluk haar waaide voor haar
ogen. Ze duwde hem weer achter haar oor, maar hij viel meteen weer terug. Nu liet ze hem hangen.
Hij bleef een tijdje kijken naar de pluk. Hij was in de war. Zijn plan liep niet zoals hij had bedacht.
Hij twijfelde of dit dan hét moment was. Maar de kans dat ze ja zou zeggen, zou vast kleiner zijn,
nu hij net was uitgemaakt voor mietje.
‘Wat is er?’ vroeg hij tenslotte.
‘Ach, laat maar, haal nog maar een biertje.’ Hij stond opgelucht op. Er was dus niets.
‘Weet je,’ zei Kim toen hij terugkwam, ‘ik heb nagedacht’.
‘Oké,’ zei hij, ook al wist hij niet zeker of dit oké was. Misschien wilde ze er wel mee stoppen,
wilde ze geen relatie meer met een lafhartig type als hij was.
‘Ik kan wel op jou gaan zitten wachten,’ ging ze door, ‘maar dan gaat het dus niet gebeuren.’
‘Waar wacht je op dan?’ vroeg hij aarzelend.
‘Dus ik heb besloten om het zelf te doen,’ zei ze, ‘want ik wil dit gewoon.’
‘Oké,’ zei hij, zonder precies te weten waar hij mee instemde.
‘Maar je moet me eerst iets beloven,’ zei ze plechtig. ‘Dat je me niet uitlacht.’
Vincent zette twee vingers tegen zijn lippen en spuugde een grote klodder tuf op de grond naast
hen. ‘Erewoord,’ zei hij, ‘ik zal niet lachen.’
Ze ging rechtop zitten en pakte opnieuw zijn hand vast.
‘Vin, wil je me trouwen?’
Hij slikte. Die vraag had hij niet verwacht. Dit verliep niet volgens plan, of toch ook weer wel,
eigenlijk.
‘Vin?’
‘Ja?’
‘Wat ja?’
‘Wil jij met míj trouwen, dan?’ vroeg hij om er zeker van te zijn dat dit geen grap was.
‘Ik vroeg het eerst.’
‘Is dat een ja?’
‘Is dit een aanzoek dan?’ plaagde ze.
‘Als je zo het wilt noemen.’
‘Romantisch.’ Hij twijfelde of hij deze opmerking positief moest opvatten, maar omdat ze hem
hierna de mond smoorde met haar lippen, ging hij er maar vanuit dat het goed was.
3.
De huid van zijn vingers vertoonde rode striemen nadat hij de plastic tassen tegen de tafelpoot had
gezet. Hij wreef er stevig met zijn duimen over zonder zichtbaar resultaat. Hij haalde zijn
portemonnee uit zijn achterzak en sloot aan in de rij kakelende vrouwen. Op de achtergrond klonk
de zoete muziek van een Italiaanse zanger. Links van hem zag hij eenzelfde rij opgesteld voor de
toiletten. Kim stond achteraan, in gesprek met een vrouw die hij herkende van eerder deze ochtend.
Zo te zien iemand van de organisatie. Lange benen gehuld in een naadpanty staken onder een
felgroen mantelpak uit. Om haar gezicht sierde een geföhnde coupe blond haar en de donkerrode
lipstick maakte het plaatje af. Kim had een degelijke camel broek aan. Ze kreeg een kaartje in haar
hand geduwd waarna de vrouw in het mantelpak met haar linkerhand een gebaar maakte richting
het einde van de hal. Daar kwamen ze net vandaan. Kim knikte instemmend terug. Hij zuchtte. Hoe
had hij zich over kunnen laten halen. Hij had nog geopperd dat ze beter met een vriendin samen kon
gaan.
‘Een vriendin? Ík ga toch met jou trouwen?’
‘Maar dat is toch niets voor mij, zo’n beurs. Ik heb daar toch geen mening over.’
‘Dat is het hem nou juist. Jij hebt nergens een mening over. Tot nu toe heb ik alles alleen moeten
regelen.’
‘Het is maar een dagje en jij bent al weken bezig met die ene dag.’
‘Is dat hoe jij er over denkt? Maar een dagje?’ Ze had de ochtendkrant van tafel geschoven en was
met grote stappen naar de hal gegaan. Even later volgde een harde klap van de voordeur. Hij had
haar aangetroffen op het bankje bij de parkvijver. Ze had nors voor zich uit gekeken toen hij er
naast was gaan zitten en zei niets. Hij had ook niet zo goed geweten wat te zeggen, dus hadden ze
daar een poosje zwijgend gezeten. Om zich een houding te geven schopte hij wat losse steentjes in
het water en na een minuut of vijf verbrak Kim de stilte.
‘Ga je nu nog wat zeggen of blijf je hier maar schaapachtig steentjes in het water schoppen?’
Hij had zijn arm om haar heen geslagen, maar ze had zich meteen weer losgewurmd.
‘Je weet toch dat ik hier niet zo van ben? Ik wil gewoon met je trouwen, klaar.’
‘Wat nou klaar? Ik wist het. Hoe kon ik zo stom zijn. Zo oerstom. Me ten huwelijk vragen was al te
veel moeite voor je.’ Ze had haar handen snikkend voor ogen gehouden.
‘Je was me voor,’ zei hij. Want zo eenvoudig lag het. Er kwam een vrouw voorbij met een hond die
hen meewarig aankeek. Hij had zich geschaamd voor het luide gejammer en probeerde haar te
sussen. Wreef met een hand over haar knie, die ze direct weer terug duwde. Wat had hij verkeerd
gedaan? Hij wilde nog een steentje het water in schoppen maar hield zich net op tijd in. Hij bekeek
haar van opzij, haar wangen waren rood bevlekt, haar lippen stonden strak gespannen en ze staarde
vooruit zonder echt naar iets in het bijzonder te kijken.
‘Wat wil je dan dat ik doe?’ probeerde hij voorzichtig als verzoeningspoging.
Ze haalde haar neus op.
‘Zal ik dan maar gewoon met je meegaan?’
‘Hmm.’ Ze bleef vooruit staren. ‘Dat is het hem niet. Snap dat dan. Alleen meegaan is niet genoeg.’
‘Maar net was je nog boos dat ik niet met je mee wilde gaan? Wat wil je dan?’
‘Ik had het gewoon allemaal anders voorgesteld.’
‘Hoezo anders?’
‘Nou, romantischer.’ Hij zag haar onderlip trillen. Hij moest zichzelf inhouden om niet weer een
arm om haar heen te slaan en liet zijn armen rusten op zijn schoot. Opnieuw rolden de tranen over
haar wangen. Hij reikte haar een zakdoek aan. Zonder te kijken, pakte ze hem aan en depte haar
tranen ermee.
‘Wat had je dan gedacht?’
‘Gewoon, dat we het samen zouden doen. Jij en ik.’
‘Naar die beurs bedoel je?’ Hij had moeite haar te volgen. Wat verwachtte ze nu van hem? Moest hij
wel of niet mee gaan? Waarom kon ze niet gewoon zeggen wat ze wilde.
‘Ja, dat ook. Maar ik bedoel met alles. Het lijkt wel of het je geen ene reet interesseert, ons hele
huwelijk.’
De vrouw met de hond liep aan de overkant langs de vijver. Haar hond rende een tiental meters
voor haar uit. De ochtendzon liet het water glinsteren en een handjevol eenden zwom sloom
voorbij. Twee van hen duwden tegelijkertijd hun kop onder water, alsof ze zaken te bespreken
hadden die de rest van de groep niet aangingen. Hij dacht aan vroeger. Aan school. Dat eerste jaar.
Het begon altijd met gefluister achter hem. Kinderen die zaken te bespreken hadden die hem niet
aangingen. Of eigenlijk juist wel. Het ging hem altijd aan. Het gefluister ging altijd vooraf aan die
trap tegen zijn boekentas, of die duw in de gangen. Hij keek naar de twee fluisterende eenden. Hun
koppen plopten één voor één weer boven, en ze zwommen voor de groep uit. Vincent probeerde
helder te krijgen waar hij nu van beschuldigd werd. Het was hem nog niet duidelijk of het nu om de
beurs ging of dat het probleem verder terug lag bij het aanzoek. Dit laatste was niet meer te
herstellen. Of hij moest alsnog door zijn knieën gaan. Hij vroeg zich af of dit het gewenste effect
had. Of dit met terugwerkende kracht van hem de romanticus zou maken die zijn toekomstige
vrouw voor ogen had. Hij besloot mee te gaan naar de beurs. Dat kon geen kwaad.
‘Zegt u het maar.’ De vrouw achter de bar keek hem vragend aan. Hij had niet in de gaten dat hij
ineens vooraan stond.
‘Doe maar een thee en een cola light.’ Hij kreeg zijn bestelling op een klein dienblad mee en schoof
door naar een tweede vrouw waarbij afgerekend kon worden. Hij wurmde zich met de hete thee
rinkelend op het dienblad door de chaos van tafeltjes en nam plaats. Kim was nog niet terug. Hij
staarde voor zich uit met de dampende thee voor zich. De Italiaanse zanger had plaatsgemaakt voor
René Froger. Hij probeerde zich af te sluiten van de kakofonie van stemmen en muziek die in de hal
klonken. Ze waren halverwege hield hij zich zelf voor. Kim wilde dit. Met Kim zou hij gelukkig
zijn.
‘Sjesus, wat was het druk bij die toiletten zeg, ik hield het bijna niet meer.’ Kim hing haar jas om de
stoel en ging tegenover hem zitten.
‘Met wie stond je te praten daarnet?’
Ze zette het rietje aan haar mond en dronk met een slurpend geluid haar cola op.
‘Daarnet? Stond ik met iemand te praten?’
‘Ja, ik zag je praten, met iemand van de organisatie volgens mij.’
‘Oh, ja. Dat was die vrouw van dat reisbureau van vanmorgen. Ze zei dat ze vanmiddag tijd had
om samen met ons naar de mogelijkheden te kijken. Tenminste als jij dat ook wilt natuurlijk.’ Kim
glimlachte voorzichtig.
4.
Haar nagels waren kleine kunstwerkjes. Hij had het niet direct gezien, maar nu hij er goed naar
keek, onderscheidde hij het geel van een zandstrand, twee verschillende blauwtinten van
waarschijnlijk de zee en de lucht, en daaroverheen prijkte in reliëf op elke nagel een minuscuul
ingetekende palmboom in dezelfde kleur groen als haar mantelpak. Hij hoorde Kim en de
nagelvrouw overleggen over hotels en appartementen, maar hij kon zijn aandacht er niet bijhouden.
Gefascineerd keek hij naar de nagels die steeds zwierend een nieuwe bladzijde omsloegen en over
tropische bestemmingen in de reisgids gleden. Het leek bijna alsof ze er onderdeel van uitmaakten,
alsof het niet twee verschillende entiteiten waren, de glossy reisgids en de nagels. Alsof de drukker
van de reisgids het zo bedoeld had. Hij stelde zich voor hoe er tijdens een creatieve
brainstormsessie bij een reclamebureau iemand met het ludieke idee kwam om de
reisbureaumedewerkster te verplichten haar nagels te lakken in dezelfde kleur als het logo van het
reisbureau. En dat er dan iemand enthousiast meedacht en dit overtrof met een nog ludieker idee:
‘Ja, ja. Leuk. Maar misschien moeten we verder gaan. Het moet vakantie uitstralen. Het gevoel van
vakantie moet er in zitten.’
‘Hmm, vakantie. Dan denk ik aan rust, aan zee, zon.’
‘Strand, bikini’s, palmbomen.’
En dat er dan een hippe vormgever riep:
‘Ja, dat heb ik laatst gezien, dat iemand een zee op haar nagels had laten lakken.’
En dat ze toen uitkwamen bij de palmbomen. En dat toen het concept klopte. Dat er toen een art-
director mee aan de slag ging en dit met veel bombarie had weten te verkopen aan het hoofd
marketing bij de reisorganisatie. En dat daarom dit mantelpak voor hen nu opgescheept zat met die
maffe palmbomen op haar nagels. Hoe dan ook, het leek haar niet uit te maken. Vincent bleef
geobsedeerd naar de palmbomen kijken, tot leven geroepen palmen, die vanaf de bladzijden naar
hem wuifden. Af en toe hielden ze halt, of ging een palmboomnagel richting de pratende mond,
waarvan hij de woorden niet volgde. Hij zag alleen hoe het puntje van haar tong heel vluchtig de
achterkant van haar vinger bevochtigde om vervolgens het hoekje van de volgende bladzijde weer
soepel om te kunnen slaan. De palmboompjes fungeerden als gids en vlogen met hier en daar een
tussenlanding van een kleine baai in Corfu naar zeilbootjes voor de kust van Ibiza, via met bloemen
begroeide heuvellandschappen in Madeira naar feestende mensen aan de Spaanse kust om
vervolgens weer op te stijgen en neer te komen bij een monumentaal gebouw in Italië. Hij staarde
naar het monumentale gebouw in Italië. En op dat moment gebeurde er iets. Even was hij in de war
zonder direct te beseffen waarom. Hij kreeg een hol gevoel in zijn maag. Het duurde een paar
tellen, hooguit drie, voordat hij het zich realiseerde. Er klopte iets niet van wat hij zojuist gezien
had. Alsof de beelden die hij zonet voorbij had zien komen vertraagd de nagels volgden. In een flits
zag hij het beeld van de feestende mensen in Spanje opnieuw voor zich. Een stuk of vijf jonge
mensen, de armen om elkaars schouders heengeslagen, keken met gebruinde gezichten lachend de
camera in. Hij probeerde het beeld in gedachten weer scherp te krijgen terwijl de nagels in Italië
bleven rusten. Die blik in de ogen van de jongen rechts van het midden, die dromerige blik benam
hem een moment de adem. Nee, dit kon niet. Menno was dood. Punt. Wat een onzin. Hij probeerde
het beeld in zijn hoofd te wissen en zich te focussen op de pratende mond voor hem. ‘Vriendelijke
mensen… groen… heerlijk.’ Het lukte hem niet om zich te concentreren. Zijn mond voelde droog
aan. Hij keek naast zich naar Kim die aandachtig luisterde naar de pratende mond en af en toe
instemmend knikte. Terug naar de nagels dan. De foto bleef als een hardnekkige dia terugkomen op
zijn vizier. Die ogen. Waren het alleen zijn ogen? Maar het kon gewoon niet. Het kon Menno niet
zijn. Niet na al die jaren. Bovendien, wat zou hij in Spanje doen? Als hij nog leefde was hij toch
wel terug naar huis gekomen. En hoe groot was de kans dat hij nog leefde? Hij had het wel honderd
keer berekend, alles had hij mee laten wegen. De stroming, de temperatuur van het water, zelfs de
invloed van de stand van de maan, zijn gewicht, zijn lengte. Voor hem zag hij de palmen Italië weer
verlaten en doorreizen naar piramides in Egypte. Kim schudde haar hoofd, waarop de nagelvrouw
de reisgids dichtdeed. Hij schrok van Kim die hem aanstootte.
‘Madeira spreekt mij nog het meeste aan, wat jij? Vooral met die schattige huisjes.’
‘Ja natuurlijk. Madeira, leuk,’ hoorde hij zichzelf mompelen, terwijl de nagelvrouw opstond en de
reisgids van tafel wilde pakken.
‘Wacht!’ riep hij iets te hard uit. ‘Laat nog eens zien.’
De nagelvrouw keek hem verbaasd aan, nam weer plaats aan haar kant van de tafel en bladerde
opnieuw door de gids. Bij Madeira draaide ze de gids om, zodat deze leesbaar voor hem en Kim op
tafel lag. Kim wees naar de huisjes die ze zojuist als schattig had bestempeld. Driehoekige huisjes
waarbij de muren leken te ontbreken, enkel opgetrokken uit een schuin dak staken scherp af tegen
een blauwe lucht.
‘Leuk toch, vind je ook niet, Vin?’ Ze zei alleen maar Vin als ze hem ergens van probeerde te
overtuigen.
‘Ja, geinig. Wel klein,’ antwoordde hij, ‘en Spanje is dat niets?’
‘Spanje? Wat moeten we nou in Spanje?’
‘Nou ja, ik dacht… dan kun je wat meer, zit je niet zo op zo’n eiland.’ Hij moest eerst zeker weten
dat het Menno was voordat hij erover durfde te beginnen. De nagels reageerden direct, alsof ze
getraind waren om na het horen van landennamen meteen in actie te komen. Ze verlieten Madeira,
stegen op, bleven even per abuis hangen bij Malta, om vervolgens snel weer door te vliegen naar de
bladzijden met de gele hoekjes die Spanje aanduidden.
‘Spanje biedt natuurlijk veel,’ hoorde hij de nagelvrouw zeggen. Haar nagels bleven rusten bij een
bladzijde over Madrid, terwijl haar mond door bewoog, de woorden vlogen in de ruimte, maar
bereikten hem niet meer. Hij staarde naar de nagels, groene neppalmen in Madrid. Kim legde haar
hand op zijn arm. ‘Waar dacht jij aan dan? De kust of het binnenland?’
‘Eh, ik dacht meer aan de kust.’ De nagels stegen weer op en bladerden door naar de Costa Blanca.
Zijn ogen gleden van links naar rechts over de foto’s die de sfeer aan de Spaanse kust moesten
weergeven. Nee, verder nog. Hier was het niet. De nagels leken zijn gedachten te lezen, gingen
verder langs de kust. Waar was het nou? Hij had geen idee meer bij welk gebied hij de foto had
gezien. Het kon in Noord-Spanje zijn, maar evengoed bij Marbella. De beelden vloeiden in elkaar
over. Hij zal zich wel vergist hebben. Natuurlijk was dat Menno niet geweest op die foto. Maar hij
moest het zeker weten. De nagels bleven weer even liggen bij een rotsachtige kustlijn. Ga nou door,
trut. Hier was het zeker niet. ‘Vooral in het voorjaar is het hier erg aangenaam,’ hoorde hij de
nagelvrouw vertellen terwijl een nagel op een plaatje van een rots tikte. Hij wist niet wat het was,
dat irritante getik, het weemoedige geluid van Marco Borsato op de achtergrond, de ingetekende
palmboompjes of het gekakel om hem heen. Maar in hem begon iets te borrelen dat begon vanuit
zijn maag en langzaam een weg naar boven zocht, dat zich omwentelde in emoties die zich lang
geleden in zijn keel hadden genesteld.
‘Je hebt een blokkade in je keelchakra,’ had een tante hem ooit verteld, ‘heb je moeite met uiten?’ Hij
had niet direct een antwoord hierop. Misschien lag daar het antwoord wel in. Dat hij niet direct een
antwoord had op zaken die hem voorgelegd werden. Mensen willen vaak direct een antwoord. Hij
had geen antwoorden, alleen maar vragen. Een antwoord had altijd iets eindigs in zich, alsof
daarmee de waarheid gevonden was. Er geen ruimte meer was voor andere waarheden. Na een
antwoord stopt het denken. In die beurshal stopte zijn denken ook een moment. Muzikaal begeleid
door Marco Borsato werd hij overmand door een hol gevoel in zijn maag. Natuurlijk had hij het
gewoon kunnen vragen, had hij gewoon uit kunnen leggen dat hij meende zijn overleden broer te
herkennen op die ene foto. Had hij kunnen zeggen dat hij hier nogal van in de war was. Of hij het
plaatje nog een keer mocht zien. Of hij het magazine mee naar huis mocht nemen om het thuis op
zijn gemak te kunnen bekijken. En natuurlijk hadden ze hem dan begrepen, natuurlijk was Kim dan
niet boos op hem geworden, natuurlijk was hij dan niet alleen achtergelaten op de parkeerplaats,
natuurlijk niet. Maar dat had hij niet gedaan. Hij had alleen maar naar het getik van de nagels
gekeken, die maar niet door leken te willen gaan. Die kutneppalmboom die daar maar voor zijn
neus op die rotspartij op en neer ging. Het getik leek alleen maar luider te worden, leek zelfs het
gejank van Marco Borsato te overstemmen, alsof er een kleuter hamertje tik op zijn kop aan het
spelen was. Hij had het niet tegen weten te houden, er knapte iets in zijn hoofd. Hij had de nagels
met de palmboompjes ruw opzij geduwd, de gids eronder vandaan getrokken en was ermee
weggerend de beurshal door, zich een weg banend tussen de vrouwen met plastic tasjes, struikelde
bijna, herstelde zich, rende langs de verbaasd kijkende meisjes bij de ingang, pakte de trap met twee
treden tegelijk om tenslotte bij een betonnen paaltje bij de parkeerplaats tot stilstand te komen.
Hijgend bladerde hij door de gids, de gele hoekjes die Spanje aanduidden, hij scheurde een
bladzijde, scande de pagina’s met zijn ogen af, van boven naar beneden, van links naar rechts. Waar
was hij nou? Alsof hij geen tijd te verliezen had, een vlucht te halen, bladerde hij door, totdat hij op
de rechterpagina van een Spaans kustplaatsje vond waar hij naar zocht. Hij probeerde te slikken,
maar zijn mond was droog. Geen twijfel mogelijk. Hij keek recht in de ogen van Menno. Zijn
handen trilden toen hij de gids omhoog hield. Zijn rechte neus, die scheve glimlach, waar hij
verleidelijk mee in de camera keek. De foto moest genomen zijn door een vrouw. Dat kon niet
anders. Hij had een kort geschoren baardje, maar zelfs daardoorheen viel zijn brede kaaklijn op, die
hij als kind al had. Menno leefde. En eigenlijk wist hij het, had hij het al die tijd al geweten. Hoewel
de kans op basis van al zijn berekeningen slechts vier procent was dat hij het overleefd zou hebben,
had hij al die tijd, tegen alle logica in, geloofd in die schamele vier procent. Maar what the fuck
deed hij op deze foto in Spanje?
Beoordeling Natasza Tardio
Algemeen:
Het wat langere verhaal sprak mij zeker aan, maar is gewoon nog niet af. Vanwege deze reden kan ik het dan ook niet in de prijzen laten vallen voor een kort verhaal. Het is een ‘work in process’. Desondanks wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om iets korts over dit verhaal te zeggen.
Inhoudelijk:
Het verhaal intrigeert vanaf het begin af aan. De ietwat neurotische man wordt goed neergezet – het lijkt erop dat de auteur goed gebruik heeft gemaakt van research – en ook krijgen de andere personages de ruimte om zich te profileren. Heel subtiel wordt de probleemstelling in het verhaal gebracht. Niet zozeer zijn neurotische karakter, maar zijn broer die vermist is en opduikt op een foto in een vakantiegids, lijkt hierbij het heikele punt te zijn. Iets wat de lezer meteen nieuwsgierig maakt. Hoe de man hier op reageert, net als op zijn al beginnende relatieproblemen, komt volledig geloofwaardig over. Ook de dialogen zijn lopen grotendeels lekker, echter zijn zeker nog een punt van aandacht. Probeer de scènes van dialoog en geen dialoog iets soepeler in elkaar over te laten lopen.
Conclusie:
Ik weet niet of het verhaal genoeg te bieden heeft voor een volledige roman. Dat komt onder andere omdat ik geen inzicht heb in hoe het verhaal zich verder gaat ontwikkelen, maar ook gezien de schrijfstijl die er is gekozen. Het wordt volledig vanuit het hoofd van de protagonist geschreven. Dit kan bij een volledige roman heel vervelend worden als je deze stijl nog niet volledig beheerst. Omdat de protagonist bijna autistisch overkomt, zal emotie hierbij de uitdaging zijn. Dit kun je oplossen door voor een tweede perspectief kiezen, wellicht dat van zijn verloofde, die vanuit haar perspectief de emotie in kan brengen. Maar in de huidige vorm is het voor een langer ‘kort’ verhaal of voor een novelle uitermate geschikt. Het maakte mij in elk geval heel erg nieuwsgierig en een aanmoedigingsprijs is dan zeker op zijn plaats.