Een ontmoeting in de trein – Fred Rabouw

Een ontmoeting in de trein – Fred Rabouw

Als mijn echtgenote haar boek met een klap dichtslaat, kijk ik op. ‘Chris,’ waarschuwt ze, ‘doe straks niet opnieuw nors tegen vader.’

Ik vermijd haar blik en kijk door het treinraam naar de menigte in het Gare du Nord. Op het spoor aan de andere kant blaast een locomotief grote wolken stoom uit. Een jonge vrouw stapt er voor opzij. Een typische Parisienne, frivool hoedje, parasol over haar schouder en een rok die maar tot halverwege haar kuiten komt; een Engelse dame uit de betere klassen zou er nooit zo bijlopen.

‘Wees blij met een goede baan in Londen,’ gaat Dorothy verder. De parels van haar oorbellen glanzen in het schijnsel van de gaslamp die onze coupé verlicht.

‘Ja, lieve.’

‘Er is niets mis aan het bouwen van treinen.’

‘Het repareren van de wagons,’ mompel ik.

‘Wat zeg je?’

‘Dat je gelijk hebt, lieve,’ zeg ik haastig. ‘Treinen zijn belangrijk voor de maatschappij.’ Het heeft geen zin om haar nogmaals uit te leggen dat het bedrijf van haar vader nauwelijks uitdagingen biedt; daar wordt alleen onderhoud aan wagons gepleegd, er komt nooit een locomotief binnen de poorten. De afgelopen weken heb ik tijdens onze huwelijksreis een paar maal voorzichtig gesproken over twee studiegenoten van me, die in Plymouth bij een marinewerf werken waar een geheel nieuw type slagschip gebouwd wordt: de Dreadnought die aangedreven zal worden met Parson-stoomturbines. Dorothy leek me telkens niet te horen en ze begon steeds over hoe gezellig het huis in Londen was dat we van haar ouders gekregen hebben.

‘Wil jij dit nog lezen?’ vraagt ze.

Een Jules Verne, zie ik. Ik hoop dat geen van onze kennissen ooit zal merken dat Dorothy zulke rommel als Poe, Wells en Verne leest. ‘Nee, dank je.’

Mijn vrouw diept haar puzzelboek op uit haar tas, een verzameling woord- en rekenraadsels. Hulp aanbieden is zinloos, ze is daar veel beter in dan ik. Met een schokje zet onze trein zich in beweging, ik werp nog een blik op de Parijse dame die met haar parasol draait en schalks lacht naar een heer die haar voorbij loopt. Vaag zie ik mijn spiegelbeeld in het raam en ik merk dat mijn das niet helemaal recht zit.

Dorothy staat op. ‘Waar zouden vader en moeder toch blijven? Zit niet zo aan je overhemd te trekken, je kreukt het boord.’ Ze sluit de schuifdeuren achter zich. Ik laat mijn hoge, gesteven boord los, zucht en sluit mijn ogen.

Als ik de trein voel afremmen, besef ik dat ik geslapen heb. Er gaat een schok door me heen omdat schuin tegenover me een jonge vrouw zit, een meisje eigenlijk. Ze draagt een strakke blauwe broek die – schandalig – de vorm van haar benen totaal niet verbergt en een mouwloos vest dat haar gebruinde armen tot de schouders bloot laat. In haar handen heeft ze een glinsterend metalen doosje waar een flauwe gloed uit lijkt te komen. Ze tikt er met een vinger op en het licht verdwijnt. Dan kijkt ze me recht aan en ze zegt iets in een taal die ik niet versta, hoewel de klank me aan Latijn doet denken.

#-#-#

Gelukkig begint Chris niet over die scheepswerf in Plymouth of over dat oorlogsschip. Ik wil helemaal niet uit Londen weg om in zo’n provinciestadje te gaan wonen waar je ’s winters niets anders kunt doen dan naar de golven in het Kanaal kijken. Chris frunnikt aan zijn boord en das.

‘Waar zouden vader en moeder toch blijven? Zit niet zo aan je overhemd te trekken, je kreukt het boord,’ zeg ik.

In het restauratierijtuig blijkt dat mijn ouders gezelschap hebben van een oudere heer. ‘Dit is onze dochter Dorothy Bradley-Flamsteed,’ stelt mijn moeder mij voor. ‘Ze is de afgelopen weken naar Italië geweest op huwelijksreis. Dorothy, dit is majoor Chetwynd-Talbot, graaf van Shewsbury.’

‘Goedenavond, mylord,’ zeg ik met een revérence.

‘Ik hoorde dat uw man ingenieur is…’ zegt de graaf. Hij zit wijdbeens op zijn stoel, zijn gerimpelde handen steunen op een wandelstok met een gouden knop. Zijn bolhoed ligt naast hem op de tafel.

‘Chris werkt bij mij in de werkplaats,’ valt mijn vader hem – onbeleefd en niet geheel naar waarheid – in de rede.

‘Neemt u mij niet kwalijk, meneer Flamsteed,’ reageert de graaf. ‘Ik was niet van plan uw schoonzoon uit uw zaak weg te lokken. Ik zal elders op zoek gaan naar een ingenieur.’ Hij wendt zich tot mij: ‘Kijk, de Seine.’

Door het raam links zie ik het water glinsteren in de zon. Een rijtuig met twee paarden rijdt over de straatweg langs de oever. ‘Volgen we de rivier naar de kust, mylord?’

‘Nee, mevrouw. Na Saint Dennis buigt de Seine naar het westen terwijl wij meer noordelijk richting Calais gaan.’

Vader begint over de oorlog tussen Rusland en Japan en over de nieuwe spoorlijn door Siberië. Als enkele heren het restauratierijtuig der eerste klasse binnenkomen, staat de graaf op met de woorden: ‘Als u mij wilt verontschuldigen, een kennis die ik moet spreken.’

Terwijl de edelman verderop iemand de hand schudt, vraag ik zachtjes: ‘Wat voor bedrijf heeft die graaf?’

‘Shewsbury importeert automobielen uit Frankrijk.’ Vader schudt zijn hoofd. ‘Speeltjes voor jonge snobs. Hij is van plan die dingen in Engeland te gaan produceren.’

‘In een werkplaats in Kensington,’ zegt moeder. ‘Slechts een paar mijl bij ons vandaan. Ga Chris roepen, Dorothy, dan kunnen we gaan eten.’

#-#-#

Het vreemde meisje kijkt me vragend aan. Mijn hand gaat naar mijn binnenzak om te voelen of mijn portefeuille daar nog zit, voor ik zeg: ‘Neem me niet kwalijk. Ik had u nog niet gezien.’

‘Bent u Amerikaan?’ vraagt het meisje nu in het Engels. Ze spreekt langzaam en met een vreemd accent.

‘Engelsman.’

‘O ja, dat kon toen natuurlijk ook. U lijkt wel een begrafenisondernemer met donkere streepjesjas en zo’n hoog, stijf boord?’ Zonder op antwoord te wachten legt ze het metalen doosje naast zich neer en ze staat op om naar buiten te kijken. ‘Hé, we zitten in een trein.’

‘Juister gezegd: u zit in een coupé die door mijn schoonvader is gereserveerd,’ zeg ik. ‘U mag hier helemaal niet komen.’

‘Ik kan er toch niets aan doen dat ik hier verscheen? Wat een lege straten.’

Ik werp een blik uit het raam. We staan stil in Saint Dennis. Op het plein voor het station lopen mensen en komt een paardenkar met vaten voorbij.

Ze zegt iets dat klinkt als: ‘Neniautomobilos.’

‘Ik versta u niet.’

‘Geen automobielen.’

Ik trek een wenkbrauw op. ‘Het zou wel toevallig zijn als je zo’n wagen te zien kreeg.’

De deur naar het gangpad schuift open. Mijn vrouw staat op de drempel; haar ogen worden groot. ‘Wie is dat? Chris, wat doet zij hier?’

In verwarring spreid ik mijn handen. Dorothy stapt naar binnen, grijpt de indringster bij een arm en sleurt haar onze coupé uit. Het meisje protesteert luid in haar eigen taal, maar mijn vrouw sluit de deur achter haar. ‘Wat gebeurt hier?’

‘Helemaal niets.’ Stotterend leg ik uit dat ze binnengekomen moet zijn terwijl ik zat te slapen.

‘Dan had je haar eruit moeten gooien.’ Ze opent de deur. ‘Moeder wil gaan eten. Waarom zit Baines niet op zijn plaats?’

Terwijl ik de coupé uitloop om onze bediende te zoeken, zie ik dat het meisje het vreemde doosje heeft laten liggen, maar onder de boze blik van mijn vrouw loop ik door. Ik vind Baines in de volgende wagon, waar hij staat te praten met de huisknecht van een andere reiziger.

‘Let op onze bagage,’ draagt Dorothy hem op als we terug zijn. Ze sluit de schuifdeur, terwijl Baines gehoorzaam op zijn klapstoeltje in het gangpad gaat zitten.

‘Ik weet echt niet wie dat was,’ zeg ik nogmaals.

‘Ik wil niets meer over haar horen.’ Ze pakt me bij mijn elleboog. ‘Ga straks tegen papa niet zeuren dat je stoommachines wilt ontwerpen.’

‘Maar…’

‘Heb het liever over iets veiligs, bijvoorbeeld over zulke nieuwe rijtuigen zonder paarden.’

Alweer die dingen. Ik vertel maar niet dat het onbekende meisje daar ook een opmerking over maakte en knik.

Tijdens de maaltijd hoef ik niet veel te zeggen: schoonpapa praat over de problemen die kennissen met automobielen hebben. ‘…en dan de heer Henbest die met zijn buurman naar Wales zou gaan. Voor ze halverwege waren, was hun petroleum op. Natuurlijk net in een dorpje waar de drogist maar twee flessen in de winkel had. Kijk,’ hij steekt een mollige wijsvinger naar me op, ‘ik zeg altijd dat steenkool de door god gegeven brandstof is.’

‘Als er meer auto’s komen, zouden de drogisten een grotere voorraad benzine kunnen inslaan,’ zeg ik schuchter.

‘En waar zou die petroleum vandaan moeten komen?’ Schoonpa klopt op de zakken van zijn jas en vest. ‘Waar heb ik mijn sigarenkoker gelaten?’

‘Die ligt in je reiskoffer,’ antwoordt mijn schoonmoeder.

Ik sta onmiddellijk op, blij voor enkele momenten te kunnen ontsnappen aan zijn verhalen. ‘Laat mij ze voor u halen.’ Het levert me een goedkeurende blik van Dorothy op. Al bij het verlaten van het restauratierijtuig hoor ik geschreeuw en even later tref ik onze bediende Baines die breeduit de deur van onze coupé verspert terwijl dat meisje met haar onbeschaamd blote armen tegen hem staat te gillen.

‘Wat gebeurt hier?’

‘Mijn temmachino. Ik ben hem hier verloren.’ Haar stem trilt en haar handen zijn tot vuisten gebald. ‘Die moet ik hebben om terug te gaan. Hij ligt daarbinnen op de bank.’

Ik neem aan dat ze het over het glanzende voorwerp heeft dat ik eerder heb zien liggen. Als ze het meeneemt, zijn we van haar af. ‘Laat haar maar even kijken, Baines.’

De bediende stapt met een verongelijkt gezicht opzij. Het meisje rukt de deur open en roept dan: ‘Hij is weg.’

Ik constateer ook dat er niets op de bank ligt. Even overweeg ik te vragen wat het eigenlijk is, maar ik wil niet het risico lopen dat Dorothy terugkomt en dit meisje opnieuw hier aantreft. ‘Ik heb geen idee waar u het over hebt. Wilt u nu weggaan?’

Ze negeert mijn verzoek; haar blik gaat verwilderd van links naar rechts. Baines tilt haar op en zet haar buiten de coupé. Ik zoek ondertussen schoonpapa’s sigarenkoker op. Als ik de deur weer sluit, probeert ze langs Baines te komen en slaagt ze erin mij een stomp in mijn gezicht te geven. Ik hef dreigend mijn wandelstok en draag Baines op te zorgen dat die meid hier wegblijft. Terug in de restauratiewagen overhandig ik schoonpapa zijn rookgerei, maar nog voor ik kan gaan zitten, vraagt Dorothy hoe ik aan een kras op mijn wang kom.

‘Wel…’ Na een korte aarzeling antwoord ik: ‘Dat brutale meisje stond ruzie te maken met Baines.’

‘Waarom?’ wil Dorothy weten.

‘Wie?’ vraagt schoonmama tegelijkertijd.

‘Ze beweerde dat ze iets verloren was,’ mompel ik en ik neem haastig een slok wijn.

‘Wat?’

‘Waar gaat het over?’

‘Ik heb geen idee,’ antwoord ik zowel mijn vrouw als mijn schoonmoeder.

Dorothy komt overeind. ‘Ik denk dat ik wel weet wat er aan de hand is.’

#-#-#

Ik negeer de vragende blikken van mijn man en mijn ouders. Een uurtje geleden, terwijl Chris onze bediende ging halen om de bagage te bewaken en ik op hen wachtte, had ik een glimmend doosje zien liggen. Ik heb het zonder na te denken in mijn handtasje gestopt, maar nu vermoed ik dit hetgeen is dat het meisje zoekt. Ze kan het terugkrijgen nadat ze me verteld heeft waarom ze ons lastig viel. Terwijl ik richting onze coupé loop, haal ik het glanzende gevalletje uit mijn tas; één kant is van metaal, de andere van een soort glas, in een hoek schijnt een zwak rood licht door letters. ‘Retro’ staat er. Ik snap niet hoe er een lamp in dit dunne ding kan zitten en veeg voorzichtig met een vinger over het verlichte woord.

Ik heb een gevoel alsof ik val. Om me heen is een grijze mist en onder mijn voeten lijkt de vloer verdwenen. Dan struikel ik en ik lig op de grond in een zaal waar fel licht uit dunne buizen komt.

Met bonkend hart kom ik overeind. Bij een tafel staan twee mannen en een vrouw – met hun rug naar me toe – over een paar schilderijen gebogen. Ik gil. De drie kijken om. Een van de mannen zegt iets en doet een stap naar voren. Ik deins terug, raak in paniek en wil wegvluchten. Achter me is een deur. Ik duw en trek maar krijg hem niet open. Links is een raam. Mijn handen bonken tegen het glas en op hetzelfde moment constateer ik dat de zaal hoog boven de straat is. Beneden me glijden gekleurde rechthoekjes voorbij.

‘Kvieta,’ zegt de vrouw. Ze komt naar me toe en toont haar lege handen. Ze draagt net zo’n onzedelijk strakke broek als het meisje in de trein.

‘Waar ben ik?’ vraag ik.

‘Aha. U spreekt Engels. Ik ben Thalla Fay.’

‘Dorothy Bradley-Flamsteed,’ stel ik me na een korte aarzeling voor.

‘Wilt u me alstublieft de temmachino geven?’ Thalla wijst naar het apparaatje in mijn hand.

‘Waarom?’

‘Om u te helpen. Daarmee kan ik u terugbrengen naar Daar-Toen en tegelijk mijn dochter Lorraine weer naar Hier-Nu halen.’

Geraaskal. Ik moet hier weg en probeer het raam te openen. Opeens begrijp ik wat de bewegende dingen beneden me in de straat zijn. ‘Dat zijn automobielen.’

De vrouw gaat er niet op in en strekt haar hand uit. ‘Wij hebben de temmachino echt nodig.’

‘Automobielen met benzinemotoren,’ mompel ik. Geschokt door hun aantal geef ik haar het metalen doosje.

‘In uw Daar-Toen wel,’ reageert de vrouw. ‘Maar na anderhalve eeuw waren er miljarden auto’s op aarde en die hebben alle benzine opgestookt. Nu rijden ze allemaal op elektriciteit.’

Ze loopt naar de tafel met de schilderijen. Nu pas zie ik dat er licht uit de kleuren lijkt te komen en dat de afbeeldingen veranderen. Thalla prikt een zwart koord in wat zij een temmachino noemt en bestudeert dan een bewegend schilderij. ‘Het noorden van Frankrijk, 1904. Klopt dat?’ vraagt ze aan mij.

‘Ja. Daar zijn we…’ Mijn stem hapert. Wat ik zojuist uit het raam zag, leek niet op het Franse landschap dat ik uit de trein zag.

‘Waar precies?’

‘In de trein van Parijs naar Calais.’ Ik grijp Thalla bij de arm. ‘Hoe kom ik terug bij mijn man?’

‘Ik ga u daar brengen. We moeten eerst bepalen waar uw trein toen was.’ Nu licht het glas van de temmachino op en ik zie er allemaal plaatjes overheen glijden. Thalla zegt: ‘Geeft u mij een hand, dan gaan we naar uw Daar-Toen. Blijf rechtop staan en beweeg u niet.’

Haar vingers omstrengelen die van mij.

Weer voelt het alsof ik val, weer bevind ik me in de grijze mist. Dan staan Thalla en ik in het looppad van de trein. Door het raam zie ik de velden van Noord-Frankrijk. Een oude dame kijkt ons met open mond aan, mompelt dan hoofdschuddend een verontschuldiging en loopt ons voorbij.

Begrijpen wat er gebeurd is, doe ik niet, maar nu ik weer in de trein van Parijs naar Calais ben, is mijn zelfvertrouwen terug. ‘Deze kant op.’

Even verderop staat het meisje bij een geopend raampje. ‘Lorraine,’ zegt Thalla met een scherpe uithaal.

‘Patrino? Me…’

Thalla onderbreekt haar dochter. Ik versta de taal niet, maar ze is duidelijk boos. ‘Waar kan ik even alleen met Lorraine zijn?’ vraagt ze dan aan mij. Ik wenk haar mee te lopen naar onze coupé. Daar stuur ik Baines weg en ik open de deur voor Thalla en Lorraine.

‘Dank voor uw hulp,’ zegt Thalla. ‘Ik zal ervoor zorgen dat zij u niet weer lastig valt.’

Ze tikt op de temmachino en het volgende ogenblik is het alsof ze nooit bestaan hebben.

Ik zak op de bank en staar naar de plek waar moeder en dochter verdwenen zijn. Langzaam dringt tot me door wat Thalla zich liet ontvallen: miljarden automobielen, anderhalve eeuw.

#-#-#

Ik vind Dorothy in onze coupé. ‘Ben je niet lekker? Je ouders en ik vroegen ons af waar je bleef. Wij zijn al klaar met eten.’

‘Ik zat te puzzelen.’

‘Aan je raadsels?’

‘Zoiets, maar ik ben er uit.’ Mijn vrouw staat op. ‘Zou je automobielen bouwen uitdagender vinden dan treinwagons onderhouden?’

‘Wel…’ Ik weet niet of het verstandig is dat toe te geven. ‘Je zegt altijd dat ik voor een veilige baan moet kiezen.’

‘Ja of nee?’

‘Ja, maar als jij…’

‘Kom dan mee. Ik ga je voorstellen aan de graaf van Shewsbury.’

Als ik vraag wie dat is, klopt ze op mijn hand.

De graaf blijkt een gepensioneerde majoor, die mij met beide handen de hand schudt als Dorothy zegt dat ik interesse in automobielen heb.

‘Ik ben blij dat te horen, meneer Bradley. Uw schoonvader lijkt nog in de tijd van treinen en stoommachines te leven.’

‘Ach.’ Ik kijk onzeker naar mijn vrouw.

‘Mijn man en ik verwachten heel veel van uw bedrijf, mylord,’ zegt Dorothy.

‘Niemand weet wat de toekomst ons zal brengen, mevrouw.’

Die woorden lijken Dorothy te amuseren. ‘Niet precies, maar ik heb er over na zitten denken.’

Ik kijk haar verbaasd aan; tot nu toe heeft ze alleen belangstelling getoond voor puzzeltjes en de vraag wat volgend seizoen in de mode zal zijn.

‘Kunt u me nog iets uitleggen, mylord?’ gaat Dorothy verder. ‘Uw automobielen gebruiken petroleum…’

‘Benzine, mevrouw.’

‘Neemt u me niet kwalijk. Waar moet die vandaan komen?’

‘Op dit moment wordt overal ter wereld naar olie gezocht. Bedrijven als bijvoorbeeld de Shell Transport and Trading Company pompen die op en brengen ze naar Engeland.’

‘Dus als u veel wagens verkoopt, verkopen zij een hoop benzine?’

‘Veel wagens?’ De graaf schudt zijn hoofd. ‘Mijn beste mevrouw, in heel Engeland rijden nog geen honderd automobielen.’

‘Het zullen er meer worden.’ Er klinkt geen enkele twijfel in de stem van mijn vrouw. Ze richt zich tot mij. ‘Vader heeft me als huwelijksgeschenk ook een stapeltje aandelen in steenkolenmijnen gegeven. Zodra we thuis zijn, zal ik de helft omzetten in effecten van die oliemaatschappij.’

Een ontmoeting in de trein © Fred Rabouw

Beoordeling Natasza Tardio

Algemeen:
Fred is een goede technische schrijver. Hij beheerst alle elementen om goed te schrijven. Zijn dialogen en verhaallijnen kloppen, maar ik blijf emotie missen in zijn verhalen en dit komt ook omdat hij soms te snel gaat in dat wat hij aan het vertellen is, of wil vertellen. Ik heb de afgelopen jaren meerdere keren verhalen van Fred mogen lezen en veel van mijn feedback destijds, geldt nu nog. Deze zal ik dan ook niet herhalen.

Inhoudelijk:
De verbeterpunten richten zich wat mij betreft nog steeds op het goed leren invoelen en inschrijven van emoties. Daarmee zullen zijn verhaal de lezers het verhaal intrekken, want dat alle elementen voor een goed verhaal er zijn, is overduidelijk. Het verhaal was intrigerend, spannend en riep genoeg vragen op. Leuk onderwerp, een waar een grote groep lezers zich vast heel goed mee zouden kunnen vermaken. Ik heb het dan ook met heel veel plezier gelezen. Wat betreft de 180 graden omslag van de vrouw naar automobielenbouw versus het alom geaccepteerde bouwen en onderhouden van treinen had mijn inziens iets subtieler gekund. Dit was mogelijk geworden door haar gedachten iets meer te beschrijven en door haar in het begin van het verhaal haar al wat toegankelijker te maken hiervoor. Dit was echter niet het geval. Ze stelde zich stuurs en ontoegankelijk op ten aanzien van de behoeften van haar man. Dit kwam door haar familie en haar rol als vrouw in een tijd waarin dat heel normaal was. Desondanks had zij in haar hoofd en naar haar man toe, gerust iets vriendelijker naar haar mans’ wensen kunnen zijn. Dit had ervoor gezorgd dat haar latere omslag dan geloofwaardiger was. Nu bleef de vraag rusten: Hoe gaat ze dit aan haar familie verkopen?

Conclusie:
In het algemeen is dit een prima verhaal. Het zit technisch goed in elkaar, maar ik zou de auteur toch echt aanraden om te oefenen in het schrijven van emoties en deze op een goede manier te verwerken in zijn verhalen. Dit kan het verschil uitmaken van een goede schrijver en een fantastische schrijver die lezers willen lezen. Enfin, verder een prima verhaal. Niets mis mee. Ik hoop echter dat de schrijver dit jaar wel iets met de tips gaat doen, ik zou graag zien dat het potentieel dat er zeker in zit ook tot volle bloei gaat komen. Groei als schrijver hangt vaak samen met het leren omgaan van positieve feedback en deze ook ter harte nemen. Desondanks is dit verhaal, gezien de schrijftechniek, inhoud en volledigheid, zeker een tweede plaats waardig.